Rusland 1935

Ik neem u aan het begin van deze lezing mee naar het Rusland van 1935. Het land zuchtte onder een tweede golf van repressie, in gang gezet door het communistische regime, waarbij vooral de kerk het moest ontgelden. De gevolgen waren enorm. Ik citeer: ‘Het sluiten van kerken versnelde zich. Talloze godshuizen werden gesloopt, karrenvrachten iconen en religieuze boeken verbrand. De weekindeling werd veranderd, een nieuwe kalender geïntroduceerd: de week werd onderverdeeld in vijf, vervolgens in zes dagen, met de bedoeling de zondag als rustdag te elimineren. In 1935 leek de kerk tot niets te zijn teruggebracht. In het openbaar was er nauwelijks meer iets van haar zichtbaar. Uitgerekend in september van dat zelfde jaar werd in Zagorsk, het voormalige Sergej Possad, in wat is gaan heten de kerk van de catacomben, in het diepste geheim een jongetje gedoopt dat de naam Alexander kreeg – Alexander Men.’ Het loont de moeite iets te zeggen over vooral de moeder van Alexander Men, Elena. Zij was evenals haar latere man, de vader van Alexander, van Joodse komaf. Ze was afkomstig uit Oekraïne en groeide op in een intellectueel ontwikkeld gezin, dat zich kenmerkte door onderlinge eendracht en liefde. Toen Elena negen jaar oud was, liet een vriendin netje, een christelijk meisje dat een jaar lang met haar ouders op reis zou zijn, per ongeluk haar bijbeltje ach ter. Elena vond het en nam zich voor het te bewaren, zonder iets tegen haar ouders te zeggen. Natuurlijk begon ze, nieuwsgierig als ze was, erin te lezen. Wát ze las raakte haar tot in haar ziel. Ze las over de kruisiging en over de woorden uit de mond van de Joden: ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’. Enkele dagen later las ze tot haar grote vreugde het kruis woord: ‘Vader vergeef het hun want ze weten niet wat ze doen.’ Ze lag in bed. Tranen stroomden over haar wangen. De persoon van Christus had haar gegrepen. Iemand zou haar later omschrijven als een persoon die ‘verliefd was op de Here Christus’. Toen haar ouders erachter kwamen dat ze een bijbeltje had en daaruit las, rezen er grote conflicten. Als puber ging ze naar Moskou. Zonder haar ouders in te lichten, ging ze met regelmaat naar een baptistenkerk. Soms bezocht ze één van de diensten van de Russisch Orthodoxe Kerk – waar die tenminste nog gehouden werden. Terug bij de familie rezen er opnieuw conflicten. Een nicht van haar, Vera, die ook Jodin was, spoorde haar aan om terug te gaan naar Moskou. Ze gaf er gehoor aan. Daar, in Moskou, kwam ze in aanraking met een zekere Tonja, die één van de meest invloedrijke figuren in haar leven werd. En niet alleen in het hare. Hetzelfde geldt van haar nicht Vera. Zij bracht de beide nichten namelijk in contact met een oude priester, Vader Serafim.

Vader Serafim woonde in een klein huisje met een rieten dak (een isba) in het al genoemde Zagorsk. In de tijd van de repressie had hij een zwervend bestaan geleid, totdat hij in Zagorsk onderdak had gevonden bij twee voormalige nonnen. In hun kleine, onopvallende huis aan de rand van de stad werden in het diepstegeheim kerkdiensten gehouden. Dáár was Vader Serafim een leidsman geworden voor meerdere men sen, onder andere voor Tonja, die hem op haar beurt vertelde van haar beide vriendinnen. Tonja nam eerst Vera en vervolgens Elena mee naar Vader Serafim, die beide jonge vrouwen wegwijs maakte in het christelijke geloof.

Na de geboorte van Alexander spoorde Tonja Elena, die een overtuigd christin was geworden, aan om zich door Vader Serafim te laten dopen. Vera, die een terughoudender aard had, deed niet lang erna het zelfde. In het onooglijke woninkje in Sergej Possad, waar Vader Serafim jarenlang clandestien woonde, kerkdiensten leidde en zijn pastoraat bedreef, werd de kleine Alexander gedoopt. Hier zou hij in zijn vroege jaren ook zijn geestelijk tehuis vinden. En niet alleen hij: na enkele jaren kreeg hij een broertje, Pavel, die door dezelfde priester gedoopt werd.

In een documentaire over het leven van zijn broer ver telt de genoemde Pavel vele jaren later over hun ouderlijk huis. Dat bevond zich in een flat in één van de buitenwijken van Moskou. Het appartement waar de familie woonde telde maar weinig kamers. De omgeving was armelijk en lawaaierig. De buurman die een drankzuchtig bestaan leidde maakte vaak amok. Ondanks de ongunstige omstandigheden wist moeder Elena een sfeer van harmonie en vrede te scheppen. Ze zag zelfs kans om goed om te gaan met de buur man, die vaak dronken was en ruzie maakte.

Het wonen in Moskou werd onderbroken tijdens de oorlog. In 1941 stonden de Duitsers aan de rand van de stad. Vader Serafim maande Elena (haar man is dan in het leger) om in Zagorsk te gaan wonen. Hij hield haar voor dat de Duitsers, die overigens vlakbij waren, daar niet zouden komen en dat zij, als Jodin, dáár geen gevaar zou lopen. Hij was er diep van overtuigd dat God Zagorsk voor een Duitse bezetting zou behoeden – hetgeen ook gebeurd is. Begin 1942 stierf vader Serafim. Een andere priester, in wie de vrouwen even eens vertrouwen hadden – hij had jarenlang in een kamp doorgebracht – volgde hem op. En dan was er moeder Maria, één van de beide nonnen die aan Vader Serafim onderdak hadden geboden. Zij kenmerkte zich door toewijding aan God; ze was blijmoedig (‘de vreugde van Pasen vervulde haar altijd’), opgeruimd, ruimhartig en punctueel. In háár sfeer groeide Alexander op. In zijn ouderdom had Vader Serafim de kleine Alexander Men op zijn schoot genomen en terwijl het jongetje daar zat tegen zijn moeder gezegd (de vergelijking met de oude Simeon dringt zich op): ‘Dit jongetje zal van grote betekenis zijn in het Koninkrijk van God.’ Zijn voorzegging is ten volle uitgekomen. Men kan met een gerust hart stellen dat Alexander Men inderdaad is uitgegroeid tot een groot man, die ook óns veel te zeggen heeft. Op dit punt gekomen wil ik twee vragen stellen. Langs welke weg is Alexander Men een groot man geworden? En: wat was het geheim van zijn leven? Om op deze vragen een antwoord te krijgen willen we let ten op Alexanders verdere levensloop èn op hetgeen hij in zijn werkzaamheid als priester en schrijver naar voren bracht.

Het verdere leven van Alexander Men – Zagorsk

Al in zijn jonge jaren werd duidelijk dat Alexander Men een ongewone jongen was. Hij viel al vroeg op door zijn grote leergierigheid. Een vrouw vertelt: ‘Omdat onze moeders bevriend waren, logeerde Alexander, toen ik een meisje was, zo nu en dan in de zomer bij ons op het platteland. Het liefste wat hij deed, was lezen en studeren. We leidden hem dan wel eens af door hem te stompen of door op een andere manier zijn aandacht te trekken. Na veel waarschuwingen was hij het op een keer zat en gaf me een flinke oplawaai, wat voor mij iets ongehoords was.’ Alexander had de gewoonte om in het kleine appartement in Moskou vroeg naar bed te gaan, zodat hij ook vroeg op kon staan om vervolgens in de rust van de ochtend te kunnen lezen. Hij struinde boek handeltjes af en vond op die manier tal van boeken, ook lectuur die officieel verboden was. Op zijn 15e jaar (dus in 1950) las hij de werken van Immanuel Kant. Terwijl zijn schoolkameraden en hij op school onder gedompeld werden in communistische propaganda, hield de jongen zich thuis bezig met Kant en niet veel later met de Russische christendenker Solovjev, van wie hij de boeken tot zijn verrassing bij een boekhandelaar op de kop kon tikken. Wat een contrast tussen school en thuis! Zijn broer vertelt: het was voor ons niet makkelijk. We leefden in twee volstrekt verschillende werelden – we hadden te maken met de wereld van buiten èn met de wereld van thuis en van Zagorsk. Op school werd het geloof in een hogere macht belachelijk gemaakt. Thuis en in Zagorsk dronk Alexander de sfeer in van God, die zich in Christus bekend had gemaakt en ondervond hij de kracht en de vreugde ervan. Toch wist hij zijn weg te vinden en kon hij ook met de wereld van buiten uit de voeten. Dat was vooral te danken aan de geestelijke atmosfeer die hij zowel thuis als bij moeder Maria inademde. Hoe kunnen we deze sfeer duiden? We doen er het beste aan Vader Serafim zelf aan het woord te laten. Ik vertelde dat Tonja, Alexanders moeder Elena en Vera haar nicht op het spoor bracht van Vader Serafim. Toen Vera de geestelijke voor het eerst ontmoette zei deze, om te schetsen wat zij in Zagorsk en in het huis van moeder Maria zou vinden: ‘Je kent zeker wel het boek De gebroeders Karamazov van Dostojewski?’ Dat was inderdaad het geval. ‘Wel, zei hij, wat je daarin leest over starets Zosima, dat is het hoe wij in het leven staan.’

In De Gebroeders Karamazov ontmoeten wij in starets Zosima een type geestelijke die in Rusland vanaf het midden van de 19 e eeuw voorkwam. Dostojewski schildert deze soort van priesters op een magistrale manier. Zosima woonde in een klooster, maar sloot zich volstrekt niet af van de buitenwereld. Integendeel. Meerdere keren per dag begaf de geestelijke zich onder de mensen, van wie hij hield en die hij de weg tot God wees. Dagelijks zochten tientallen, zo niet honderden mensen hem op, om raad te vragen, voor een gebed, voor een bemoedigend woord, voor een zegen. Op ontroerende wijze schetst Dostojewski, die ooit in de plaats Optino een dergelijke starets had bezocht, hoe starets Zosima een moeder troost die een kind verloor en van wie de vader maar niet over zijn verdriet heen kon komen. Starets Zosima heeft in het boek van Dostojewski een leerling, Aljosja. De nacht na zijn dood ziet Aljosja die in slaap gevallen is, hem in een droom op zich toe komen. Hij maant Aljosja om niet het klooster in te gaan maar zich onder de mensen te begeven om dáár Christus te dienen.

Naar déze starets verwees Vader Serafim toen hij in gesprek was met Vera om haar duidelijk te maken hoe hij het priesterschap zag: het is een volstrekte dienst aan God, waarbij je gedreven wordt door het verlangen om de mensen – die vaak zoveel te lijden hebben – midden in hun leven de weg te wijzen naar God, naar de hemel, naar Christus. Deze houding kenmerkte óók moeder Maria. Alexander Men vertelt later letterlijk: ‘Zij had een trek die deed denken aan de staretsy van Optino, die mij zo wonderlijk goed aandoet. En dat is de openheid naar de mensen, naar hun problemen, naar hun zoeken, de openheid naar de wereld. Na een lange stilte in de geschiedenis van Rusland is dát in Optino gebeurd: daar werd de dialoog weer aangeknoopt tussen de Kerk en de wereld.’ Ondertussen schetst Dostojewski in zijn roman hoe een ándere priester het optreden van starets Zosima met lede ogen aanziet. Hij vult zijn roeping heel anders in: hij wil afsterven aan de begeerten van het lichaam, leeft als een kluizenaar, is farizeïstisch en geeft geen ruimte aan wat de starets op het hart ligt.

Welnu, Alexander Men groeide in de directe omgeving van Vader Serafim en moeder Maria op. Hun geestelijke leiding gaf hem en zijn broer de kracht om de schooljaren, die niet gemakkelijk waren door te komen. Gedragen door de warmte van thuis en door de geestelijke kracht die ze in Zagorsk opdeden, werden ze niet wereldschuw, maar wisten ze hun weg te vin den en stonden ze open voor hun tijdgenoten.

Roeping, hogere school

Op zijn twaalfde gebeurde iets bijzonders. Alexander zag, terwijl hij door Moskou fietste, hoe onder een luchtballon een enorm spandoek met de beeltenis van Stalin werd neergelaten. De jongen doorzag de diepste bedoeling: de dictator was uit op een verering die in het religieuze overging. Het volstrekt misplaatste ervan drong zich aan hem op. Alleen God komt religieuze verering toe: ‘Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben!’ Juist op dat moment ont waakte bij hem de wens om priester te worden èn de overtuiging dát hij dit ooit ook inderdaad zou worden. Hoe een en ander zou gaan was nog niet duidelijk, maar enkele jaren later schreef hij zich daadwerkelijk in bij het seminarie van de Russische kerk in Moskou, waar hij zijn eerste lessen volgde. Daarnaast koos hij voor een andere studie. Het was zijn wens aan de universiteit biologie en zoölogie te studeren, vakken waarvoor hij een grote interesse had ontwikkeld. Het volgen van een universitaire studie werd hem echter niet toegestaan. De reden voor de weigering was even simpel als veelzeggend: hij was van Joodse komaf. Toen deze weg was afgesloten besloot hij zich voor dezelfde vakken in te schrijven op een hogere school, waar hij wel werd toegelaten. Het duurde niet lang of deze school werd verplaatst naar (nota bene!) het verre Siberië, waarnaar hij als 17-jarige jongen ver huisde. Hij kon er goed overweg met zijn leeftijdsgenoten, was vrolijk, spontaan, levenslustig. Langzamer hand begonnen de anderen door te krijgen dat hij religieus was en de kerk bezocht. In het verre Siberië kon hij dit makkelijker doen dan in Moskou. Ze lieten het voor wat het was. Vanzelfsprekend ontging zijn kerkbezoek de lei ding van de school niet. Het vormde de reden dat hij, hoe knap hij ook was, op het laatste moment werd buitengesloten van de examens. Na een vierjarige studie moest hij onverrichter zake terug naar Moskou. Twee jaar van dienstplicht volgden, waarop hij in Mos kou in het huwelijk trad. De gebeurtenissen versterk ten zijn besef dat hij priester moest worden. Hij knoopte in Moskou contacten aan met enkele geestelijken. Tijdens de gesprekken die volgden bleek hij zo ijverig te hebben gestudeerd en zoveel in zijn mars te hebben dat hij binnen enkele maanden kon worden toegelaten tot het priesterschap. Dan breekt een nieuwe periode aan. We schrijven juli 1958.

Vicaris en priester

Alexander Men dient in de jaren die volgen meerdere parochies, die zich alle in de omgeving van Moskou bevinden. Hij moest er aanvankelijk samenwerken met een collega-priester en stond er onder zijn supervisie. De samenwerking met de priester in zijn derde parochie, in Tarasovka, waar hij van 1964 tot 1970 werkzaam was, was verre van gelukkig. De priester in kwestie zag met lede ogen aan hoe Alexander Men met zijn gemeenteleden omging. Zo spoorde hij hen aan om te lezen; hij reikte hen boeken aan; hij was pastoraal actief en stimuleerde de omgang met God. Dat leidde ertoe dat er een grote toeloop was van mensen die naar hem kwamen luisteren, hem om advies vroegen, bij hem te biecht gingen. Dit ging de gangbare kaders te buiten. Het ergerde de priester zo dat hij Alexander Men nota bene aanbracht bij de KGB! Gelukkig deed zich de mogelijkheid voor dat Vader Men kon verhuizen naar Novaya Derevnya, zijn vierde parochie, waar hij veel meer armslag kreeg. Dit hing samen met het feit dat de priester met wie hij er moest samenwerken hem veel meer vrijheid bood.

Twee andere oorzaken waren er waarom hij er zijn vleugels uit kon slaan. Ze hadden te maken met het veranderende politieke klimaat in Rusland. Tijdens en in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog waren er in de Sovjet-Unie perioden waarin de communisten de teugels, wat de kerk betreft, enigszins lieten vieren. Dat was dus al het geval onder Stalin, die in 1953 stierf. Dergelijke perioden deden zich nog méér voor onder het regime van de partijleiders Chroesjtsjov (1953 – 1964) en Brezjnev (1964 – 1982). Ook al bleef het oppassen geblazen - Alexander Men kon zijn werk in zulke tijden iets makkelijker doen. Daar kwam bij dat er vanaf de jaren zestig in heel de Sovjet-Unie sprake was van een wat je zou kunnen noemen geestelijke opleving. Vooral jonge mensen raakten uitgekeken op het communisme, dat zijn beloften niet waar kon maken. De ideologie van het communisme, waarin voor God geen plaats was, stelde teleur. Zoals het lichaam kwijnt zonder vitaminen, kwijnt de geest van de mens als hij geen voeding ont vangt. Honger naar meer deed vooral jonge mensen hunkeren naar wat hun ziel kon voeden. Gedreven door een verlangen dat ze zelf moeilijk konden duiden, vonden velen, en dan vooral intellectuelen, de weg naar de christelijke traditie en de Kerk. Talloze voorbeelden zijn er van vooral jonge mensen die – soms tot hun eigen verbazing – merkten dat zij naar de Kerk, de Bijbel werden getrókken. Iemand zei: ‘Ik weet werkelijk niet hoe ik gelovig ben geworden. Het gebeurde gewoon!’ Een jongeman vertelt: ‘Mij werd gevraagd of ik in God geloofde. Nee, natuurlijk niet. En toch, ik hoefde maar even na te denken of de overtuiging drong zich op: Er bestaat iets! God is er, wie is Hij?’ Mensen als zij zóchten, en waar hen iets geboden werd, kwamen ze daadwerkelijk.

Veel te bieden

Welnu, Alexander Men had iets te bieden, hij had véél te bieden. Ik vertelde: vanaf zijn kinderjaren had hij gestudeerd. Hij had een enorme kennis opgebouwd rondom die vraagstukken die er destijds in de Sovjet- Unie toe deden en die er in de moderne tijd nog steeds toe doen: de vraag naar de verhouding van geloof en wetenschap, naar de historiciteit van Christus en het unieke van Christus. In de Sovjet-Unie was jonge mensen decennialang voorgehouden dat het christelijke geloof achterhaald was. In het licht van de wetenschap reduceerde het realiteitsgehalte ervan zich tot minder dan niets. En Christus? Jezus van Nazareth had niet eens bestaan. Alexander Men was van kindsbeen af vertrouwd met dit denkklimaat en had zich rekenschap gegeven van het geloof van zijn moeder en van al die anderen die hem hadden omringd; van het geloof waar ook hij zijn kracht uit putte. Zou geloof op gespannen voet staan met de wetenschap? Zou de figuur van Christus een fictie zijn? Door ondervinding wist hij beter. Maar ook door zijn studie. Wat had hij al niet bestudeerd! Hij was thuis in de biologie, in de literatuur, de filosofie, de godsdienstgeschiedenis; hij kende alle moderne talen, was bedreven in het Latijn, Grieks en Hebreeuws; was vertrouwd met de wereld van het Oude èn Nieuwe Testament! Dankzij zijn studie was zijn geloof alleen maar versterkt! Talloos waren de gedachten die tijdens zijn studeren bij hem wakker waren geworden.

Wat kon hij beter doen – hoe kon hij de Kerk beter dienen – dan door deze gedachten aan het papier toe te vertrouwen? Om die reden schreef hij – dag aan dag en avond aan avond en dát terwijl hij de parochies die aan zijn zorgen waren toevertrouwd, trouw diende. Hij schreef over de vroegste ontwikkeling van het leven op aarde en Gods hand daarin; over de vroegste mensheidsgeschiedenis; over de wereldgodsdiensten; over de geschiedenis van Israël, over de profeten, over Griekenland en het hellenisme, over Christus en de apostelen. Zeven boeken met een totaal van meer dan vijftienhonderd pagina’s wijdde hij aan de geschiedenis van de godsdienst in de Oude Wereld, die uitliep op de verschijning van de Here Jezus Christus, in wie de weg tot het heil definitief is doorgebroken. Het laatste deel ging over Jezus als de Zoon des mensen. Hij schreef een handleiding over het gebed, een Bijbelse geschiedenis voor kinderen, een onvoltooid boek over de eerste apostelen.

In de jaren van repressie was zijn slagzin: ‘Wij kunnen nu niet veel uitrichten. Wat ons te doen staat is: veel studeren, zodat we, zodra het moment komt dat we wèl meer armslag hebben, gereed staan en de taak áánkunnen die ons dán gesteld wordt!’ Zoals gezegd: dat moment deed zich voor toen velen, ook intellectuelen, gingen vragen naar God. Ze zochten Alexander Men op in de kerk van Novaya Derevnya, waar hij sinds 1970 als priester diende. Ze klopten er aan en vonden er een betrokken priester, die overtuigd was van de waarheid en de rijkdom van zijn boodschap over God en Christus. Bij hem konden ze hun vragen kwijt, bij hem konden ze biechten en kregen ze onderricht. In zijn omgeving bespeurden ze iets van een geest die ze niet kenden – de geest van Christus, de Heilige Geest. Het nieuwe en andere wat ze er beleefden trok hen aan. Ze kwamen terug, ze bléven komen. Zo raakten ze vertrouwd met de geheimen van het Koninkrijk van God, werden ze gedoopt en participeerden ze in de diensten. De mensen in kwestie woonden voor een groot deel in Moskou, waar Alexander Men hen bezocht en waar hij kleine huisgemeenten stichtte, waaraan hij geestelijk leiding gaf. Hij sprak er in de huiselijke sfeer. Hij bracht onderscheid aan tussen de beginners in het geloof en de meer gevorderden. Hij kwam hen die een grotere belangstelling hadden voor filosofie en levensvragen tegemoet en belegde aparte avonden, waarin hij tal van vraagstukken met hen besprak. Zodra er van de kant van autoriteiten gevaar dreigde, staakte hij de ontmoetingen voor korte tijd om ze ver volgens, eventueel elders, te hervatten. Op deze manier wist hij tallozen te bereiken.

Zijn doorbraak en... vroege dood

In 1982 stierf Brezjnev. Tijdens zijn leiderschap waren dissidenten naar voren getreden, die het communistisch bewind veel hoofdbrekens bezorgden. De meest bekenden onder hen, Solzjenitsyn en Sacharov, deden wereldwijd van zich spreken. Brezjnevs opvolger, Andropov, de voormalige directeur van de KGB, was dit een doorn in het oog. Hij trok de teugels aan, waardoor een tijd van spanning volgde. Andropov stierf echter al in 1985. Gorbatsjov die hem opvolgde had nog niet van zich doen spreken: een tijd van voorzichtig afwachten diende zich aan. Na de ramp in Tsjernobyl in 1986 onderkende de nieuwe partijleider dat de situatie in Rusland op alle gebieden zorgelijk was. Het land kon niet meekomen met de rest van de wereld. Hij gooide het roer om, zocht con tact met Sacharov en bracht de Sovjet Unie in volstrekt andere wateren. Een nieuwe tijd brak aan, met nieuwe kansen. Alexander Men was er klaar voor! Hij had inmiddels een zekere faam verworven; hij had contacten met invloedrijke personen, onder andere met Solzjenitsyn. Maar vooral: hij had een boodschap! Nu werd hem de mogelijkheid geboden om wat hij begonnen was uit te bouwen. Hij werd gevraagd voor toespraken op de radio, voor de tv; men bood hem aan gastcolleges te geven op universiteiten en hogescholen. Hij stichtte zelf een volksuniversiteit. Zijn ster rees. Hij stond aan de wieg van een ziekenhuis voor minder validen, waarin hij ook preekte. Hij had een open oor voor de vele, vele mensen die hem wisten te vinden. Zijn boeken, van wie er sommige vertaald waren, werden nu ook in Rusland gedistribueerd en gelezen. Van zijn boek De Zoon des mensen werden in enkele jaren vier miljoen exemplaren verkocht. Zijn dagen waren vol, de werkdruk nam met de tijd alleen maar toe. Wat ook toenam was de dreiging. Hij kreeg anonieme dreigbrieven. Hij voelde dat hij gevaar liep; hij zinspeelde erop dat hij niet lang meer te leven had – tot de fatale dag aanbrak dat twee mannen hem – ter wijl hij zich zoals gewoonlijk in de vroege morgen op weg naar de kerk begaf – tegemoetkwamen, hem belaagden en met een bijl het hoofd insloegen. Het was 9 september 1990 – de dag van zijn dood.

Zijn ‘geheim’ – openheid en soif des âmes

Wat is het ‘geheim’ geweest van zijn leven en werk? Om op deze vraag een antwoord te geven kom ik terug op de sfeer waarin Alexander Men als jongetje is opgevoed. Ik vertelde dat Vader Serafim de jonge Vera wees op de figuur van de geestelijke Zosima in de roman van Dostojewski. De atmosfeer die zich om deze geestelijke verspreidde, zou zij in Zagrov ontmoeten. In deze atmosfeer werd Alexander Men groot. Deze stond haaks op die van een kerk die haar kracht zoekt in het afgescheiden-zijn, in de beperkingen van het klooster of in een kerkelijk leven dat zich angstvallig hult in een liturgische vorm, die in de loop der eeuwen iets sacrosancts heeft gekregen, terwijl men de buitenwereld laat voor wat die is. De mede-priester van starets Zosima, over wie ik sprak, kan in het boek van Dostojewski zijn ergernis niet verbergen voor de totaal andere geest van waaruit zijn broeder leeft en handelt. Deze ergernis ontaardt bij hem in een nauwelijks verholen verachting en haat. Een dergelijke tegenstand heeft ook Alexander Men in de kerk ontmoet. We zagen dat de verhouding tot zijn geborneerde collega-priester in zijn derde parochie uiterst gecompliceerd was. In grote delen van de Russische Kerk stuitte hij op eenzelfde exclusivisme en geborneerdheid.

Waarin had deze zijn oorsprong? Al in de 19e eeuw was er in het kerkelijke leven in Rusland een stroming die het eigen verleden verheerlijkte en vijandig stond tegenover de invloeden die zich vanuit West-Europa lieten gelden: het zogenaamde Panslavisme. Toen aan het eind van de 20 e eeuw de val van het communisme in Rusland een ideologisch vacuüm deed ontstaan, zochten velen hun houvast in het eigen Russische verleden, ook in het kerkelijke verleden. Ze pro beerden aansluiting te vinden bij een zuivere, nationale kerk, zoals die – naar zij meenden – aan het eind van de 19e eeuw bestaan zou hebben. Alexander Men kende deze verzoeking maar al te goed. Als kind had hij haar leren kennen – in de tijd van de grote repressie, toen hij bij zichzelf de neiging bespeurde om het Russische verleden te verheerlijken. Al snel echter begreep hij dat dit ideale verleden nooit had bestaan, tenzij dan in de harten van de echte gelovigen, van wie er talloze waren. Hij begreep: de ideale kerk is waar de hárten geopend zijn voor God! Een kerk die zich punctueel houdt aan de voorschriften en riten, die zich afscheidt van het volk kan wel de naam hebben dat zij leeft, maar juist zo te gronde gaan aan farizeïsme en hoogmoed. Juist zó vormt zij een obstakel voor het Evangelie; ze zondert zich af van het volk en bereikt dat niet echt! Geloven staat voor Alexander Men gelijk aan wat Pascal onder woorden bracht: ‘God voelbaar aan het hart’. Het was hem te doen om een kerk die de passie heeft om in en onder het volk ‘God voelbaar te maken aan het hart’.

Daarbij was hij ervan overtuigd dat elk mens ten diepste vraagt naar God, eenvoudigweg omdat de mens zó geschapen is dat zijn ziel niet écht kan leven zonder te ademen in de ruimte van de eeuwigheid. Niemand kan zonder God, ook de fierste atheïst niet. Wie dat denkt kent, aldus Alexander Men, zichzelf niet: een mens is via zijn lichaam met zijn hele bestaan gebonden aan de aarde, aan de stof, aan de zichtbare materiële schepping. Maar hij gaat daar niet in op. Hij heeft een ziel, die vraagt naar het eeuwige. En waar de vraag naar het eeuwige geen antwoord vindt, krijgt de ziel honger en gaat zij klagen en steunen. De weg naar het heil begint dáár waar men dit klagen op een juiste wijze gaat honoreren; waar men er ruimte aan geeft door bij God naar de bestemming te zoeken van het leven. Het Evangelie is het antwoord op de meest existentiële vraag die met het mens-zijn gegeven is: de juiste relatie met God. Want God is in Christus met deze wereld – die weliswaar van God vervreemd is, maar zonder God niet kan – in contact getreden. Hij verlost van alle barricaden, die een juiste verhouding in de weg staan: de barricade van de dood, van het kwaad en vooral van de zonde. En zonde is: de illusie dat men het heil voor zichzelf en voor de wereld kan bewerken zónder God. God verlost door Jezus die over wint. En Jezus spreekt het hart aan en overwint de ver keerde gerichtheid van de ziel. Doordat Alexander Men zijn medemens zag in het licht van God en van Gods bedoeling met hem, was hij een gedrevene, iemand die de zogenaamde soif d’ âmes kende: de dorst om zielen te bereiken met het Evangelie. Dit gedrevene onder scheidde hem van veel anderen in de kerk. Het ver bond hem met Vader Serafim en Vader Zosima.

Zijn geheim – religie als de sleutel tot het begrijpen van de geschiedenis en het Evangelie

Het feit dat, zoals Augustinus het zegt, wij dóór God en tót God geschapen zijn en dat ons hart – vanwege dit schepselmatige grondgegeven – onrustig is tot wij rust vinden in God, vormt bij Alexander Men ook de sleutel tot het verstaan zichzelf, de mensheidsgeschiedenis, de wereldgodsdiensten en in zekere zin ook het Evangelie. De zondeval heeft erin bestaan dat de vroegste mens als God wilde worden. De erfzonde, schrijft Alexander Men, ‘is de ineenstorting van de geest, die zichzelf niet in God wilde gronden, maar in zichzelf.’ Hij zocht vat te krijgen op God en de wereld door middel van de ‘magie’ van zijn eigen vernuft en wil. Door op zijn eigen inzicht en krachten te vertrouwen viel hij weg uit de juiste betrekking tot God. ‘Daardoor is de harmonie tussen geest en vlees verbroken, een afgrond opende zich tussen de hemel en de aarde.’ De eerste perioden van de mensheidsgeschiedenis na de zondeval kenmerkten zich door verval van de religie (de band met God), door teloorgang van het besef dat God één is (monotheïsme) en door de wil om via toverij, rituelen en bezweringen (magie) vat te krijgen op de omringende werkelijkheid. Daarin kwam verandering in de tijd die door Karl Jaspers de ‘spiltijd’ is genoemd (8e eeuw tot 2 e eeuw voor Christus). In dezelfde tijd dat in Israël Jesaja optrad, werd de duisternis van het heidendom enigermate verdreven: in China (Confucius), in India (Boeddha) en in Grieken land brak het besef door dat God één is. In de leer van Confucius, van Boeddha, in de godsdienst van Zarathustra (Iran), in de Griekse (en Romeinse) filosofie onderkende Alexander Men een zoeken en tasten naar God.

Hij sloot daarbij aan bij de boodschap van de apostel Paulus op de Areopagus, die in dit ‘zoeken en tas ten’ de hand zag van God, die de volkeren niet aan hun lot had overgelaten. Alexander Men legde er de vinger bij dat het Boeddhisme een hogere wereld ontdekte, Confucius een hogere moraal, de Iraanse godsdienst de volstrekte scheiding tussen licht en donker, goed en kwaad en de Grieken het ‘zijn’ tegenover het ‘worden’. Uniek in dit geheel is de godsdienst van Israël. Hoe eenvoudig staat het niet: ‘En God sprak tot Abraham en Abraham geloofde in God’! Abraham geloofde niet alleen dat God was, maar hij geloofde ook in God. Hij kende God, veel directer en persoonlijker dan de andere ‘groten’ in de wereldgodsdiensten, die zoveel moeite moesten doen om ook maar iets van God op te vangen.

Nog gróótser wordt het kennen van God bij de komst van Christus op aarde. Hij is God in mensengestalte, God en mens tegelijk, in wie God zich ten volle openbaart. Jezus wijst niet alleen de weg, Hij is zélf de weg. In Hem komt al het goede wat ook in de wereld godsdiensten te vinden is naar voren. Maar Hij is méér dan dat:

De hogere wereld, waarvan het Boeddhisme iets onderkende, komt in Hem naar ons toe. Hij is de hemel op aarde. ‒ Wat betreft de moraal, waar ook Confucius oog voor had: men hoeft de Evangeliën maar te lezen om te zien, niet alleen hoezeer Christus het hart zuiver wil hebben (de Bergrede), maar ook hoe Hij deze zuiverheid schènkt, waar we met Hem in contact komen. ‒ En het kwaad? Het kwam op Jezus af, vooral in Jeruzalem. Hij overwon het, tegelijk met de dood en de boze. De overwinning ís in Hem! Deze boodschap draagt de Kerk, die in direct verband staat met de boodschap van Mozes en de profeten, uit.

Zijn geheim – openheid naar de andere kerken; eerbied voor de volkskerk

Alexander Men is een oecumenisch ingestelde geest geweest. Niet alleen de Russisch-Orthodoxe Kerk, maar ook de Rooms-Katholieke Kerk, het Protestantisme en de Evangelische kerken zijn hem lief, zolang zij trouw zijn aan de boodschap van het Evangelie. Voor zover ze geen afbreuk doen aan de kern accepteert hij de ver schillen tussen de christelijke kerken en denominaties. Alexander Men had er oog voor dat het kerkelijke leven in elk land een eigen vorm heeft aangenomen en er in elk land een ‘volkskerk’ was ontstaan. Deze volkskerk komt voor de dag in tijden van crisis, doordat ze mee leeft met en zucht onder wat het volk overkomt. Zij doet dat vanuit een historische betrokkenheid. In de hoedanigheid van volkskerk probeert zij vanuit het Evangelie het volk herderlijk te helpen. Het Evangelie staat dus niet haaks op de volkskerk, de kerk die in de historie in een bepaald land is ont staan en gegroeid. Zoals er in Christus geen onder scheid is tussen man en vrouw en een christen tóch een man is of een vrouw – waarbij elk van beide een eigen roeping heeft – is het met de kerken in verscheidene landen. Het nationale element is voor een volks kerk ondergeschikt aan de band met Christus en toch geeft dit element tot op bepaalde hoogte kleur en richting aan haar roeping. De Kerk heeft een aardse gestalte en beweegt zich in een aards kleed, maar is in essentie betrokken op de hemel, waar Christus is en vanwaar Hij haar leidt.

Tot slot

Alexander Men werd gedreven door de wens om het Evangelie in de actualiteit te brengen en de grandeur ervan aan te tonen. De tijd was er in de jaren van zijn priesterschap rijp voor, omdat het echec van de ideologieën met de handen te tasten was, terwijl de echte levensvragen zich onontkoombaar aan het volk opdrongen. Bovendien: de mogelijkheden om dit te doen dien den zich aan dankzij allerlei ontdekkingen op het gebied van de natuurkunde, biologie, volkerenkunde, filosofiegeschiedenis en Bijbelwetenschappen. Als de christen eens in staat was om dáár op een juiste wijze gebruik van te maken, welke kansen zou juist dát niet bieden om de juistheid en de rijkdom van wat de Bijbel en het Evangelie zegt, in het licht te stellen!

Alexander Men. Wat kunnen we van hem leren? Misschien wel het volgende. Als hij óns kerkelijk leven en ons christen zijn in onze tijd zou waarnemen, zou hij wellicht de vraag stellen die Paulus in Efeze stelde aan de volgelingen van Johannes. Zij hadden wel van Jezus hadden gehoord, maar gaven daar geen blijk van. Ze leefden angstvallig en teruggetrokken in een klein wereldje. Die houding bracht Paulus tot de vraag: ‘Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam?’ ‘Waar is bij u de allure van het Evangelie?’

Wat die allure inhoudt kunnen we van Alexander Men leren. Ik hoop van harte dat de inleiding van vanmiddag ertoe bijdraagt dat u, jij dat wilt doen.

Ik dank u.

H. Klink

Emeritus predikant

Ds. H. Klink

"Ds. H. Klink"