Advent.
Tijd van verwachting. Er staat iets groots te gebeuren. We weten niet precies hoe het zal zijn. Ons gezichtsvermogen is te beperkt. Maar er klinken geruchten en boodschappen. Hemelse geruchten, hemelse boodschappen. Stemmen die klinken uit lang vervlogen tijden en toch zo actueel als de dag van vandaag. In de tijd waarin de profeet optrad was het volk Israël in ballingschap. Ver van huis en haard, ver van de tempel en voor hun gevoel ook ver van God. Daarbij kwam dat ze niet zomaar in Babel zaten. Daar zat schuld achter. Het zou niet zo heel vreemd zijn wanneer God niet meer naar hen omkeek. Dit gevoel werd nog eens versterkt door de politieke situatie van die dagen. Grootmachten bepaalden het beeld. Dat wekte bij het volk Israël de vrees om tussen deze grootmachten vermalen te worden. Zullen we nog overleven? In die situatie spreekt de profeet zijn troostwoord: troost, troost Mijn volk zal uw God zeggen. God kondigt Zich aan. Zijn heerlijkheid zal bekend gemaakt worden. God heeft omgezien naar zijn volk. Hij laat niet varen de werken van zijn handen. Niets is onmogelijk voor Hem, Hij zal zijn wegen banen door hoogten en diepten heen. Dat is een waarheid waar we als mensen niet zomaar in mee kunnen komen. De profeet vertolkt de vertwijfeling als hij de oproep hoort om te gaan prediken: ‘wat moet ik roepen’? Wat moet je zeggen in een uitzichtloze situatie waarin dit volk verkeert? Hij vertolkt de klacht van een moegestreden volk. Een aangeslagen volk dat nauwelijks meer kan geloven in een nieuw begin. ‘Wat moet ik roepen’? Als je om je heen kijkt zie je toch dat alles een keer voorbijgaat? De vergankelijkheid van het leven kan je wel eens naar de keel vliegen. Zeker ook in deze donkere dagen voor kerst. De geweldige macht van de zonde kan wel eens verlammend werken: het wordt nooit wat. Wat moet je dan roepen? Het antwoord komt uit de hemel: ‘Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig’. Het kan wel zijn dat de situatie zo uitzichtloos is, zonder enige toekomst, maar daarmee valt Gods Woord niet weg. Het Woord van onze God behoort niet tot de dingen die voorbijgaan. Het Woord van onze God blijft voor eeuwig. Wij moeten ons dus richten op de hemelse dingen. Zie, uw God! Ons uitzicht is beperkt. In moeilijke situaties kunnen we vaak niet verder kijken dan de omstandigheden. Aan de andere kant dreigen we ook in vreugdevolle situaties nogal eens op te gaan in het aardse. In beide gevallen blijft de hemel buiten beeld. En daar zit het probleem van ons mensen. De profeet roept het ons van verre toe: hef uw hoofd omhoog en zie uw God. De hemel is niet dicht. Dat kan van ons uit gezien zo lijken. Van God uit bezien is de wand tussen de hemel en de aarde flinterdun. En zo brak in de volheid van de tijd de hemel open omdat er blijdschap was: de Zaligmaker is geboren! Goede tijding. Dat mag ons oneindig verheugen. Jezus Christus heeft de weg geopend naar de hemel door Zelf af te dalen naar deze aarde. Verhef daarom uw harten tot Hem die zit aan de rechterhand van de Vader. Zijn komen is aanstaande. Een afschrikwekkend gebeuren voor de hoogmoedigen en ongehoorzamen. Maar voor de gelovigen een zeer vreugdevol gebeuren.