Van 1823 tot 1831 schreef Alexander Poesjkin een van zijn belangrijkste werken: de roman Jevgeni Onegin. Het boek dat in dichtvorm geschreven is en dat in de editie die ik gebruikte 170 bladzijden telt, is uitermate leesbaar. Dat maakt het lezen ervan aantrekkelijk. Tegelijk schuilt juist daarin een gevaar: heel gemakkelijk lees je over die passages heen waarin de eigenlijke boodschap van het boek verscholen ligt. In dit artikel besteed ik aandacht aan de inhoud, de boodschap en de actualiteit van het boek.

De inhoud

De hoofdpersoon van het boek is, zoals de titel aangeeft, Jevgeni Onegin. Onegin is een dandy die zich als rijkeluiszoon ophoudt in de high society van Moskou in de 19e eeuw. Hij laat zich de geneugten van het leven volop welgevallen: blijft laat op, slaapt lang, houdt van dinertjes en partijtjes en van gesprekken over wat de beau monde zoal bezighoudt. Hij gaat op in affaires met jonge vrouwen. De terugslag van dit leven laat niet lang op zich wachten. Hij wordt blasé en verzinkt in lethargie. Daarin komt verandering als hij van zijn oom een landgoed erft. Hij verhuist naar het platteland, waar hij een ietwat teruggetrokken bestaan leidt. Hij leeft er als een solitair, brengt enige verbetering aan in het lot van zijn onderhorigen en leest in zijn boekenvertrek, waar een groot portret van Lord Byron hangt, zo nu en dan een boek. Don Juan kon hem bekoren, want: de literatuur moet ‘een geloofwaardig mensbeeld scheppen’, je moet ‘je tijd erin herkennen.’ Voor de plattelanders is hij een enigszins ‘vreemde vogel’.

Dan doet zich in zijn wat eentonige bestaan een welkome verandering voor. Een zekere Vladimir Lenski betrekt een huis in de buurt: een jongeman van achttien jaar, die in Duitsland gestudeerd heeft. Hij heeft er kennis opgedaan van de filosofie (Kant) en las er de werken van Goethe en vooral Schiller. Hij is dichterlijk, bevlogen en gelóóft nog in het leven en vooral in de liefde. Jevgeni, die dat alles ver achter zich heeft gelaten kan zijn gezelschap en idealisme wel waarderen. Het duurt niet lang of Lenski wordt verliefd op een meisje uit de omgeving, Olga. Ze woont samen met haar zus Tatjana en haar moeder, die weduwe is. Onegin die nieuwsgierig is naar het meisje, besluit om zijn vriend een keer te vergezellen. Olga’s zus raakt door de ontmoeting met Onegin zo van hem onder de indruk dat ze na verloop van tijd een brief schrijft en hem haar liefde verklaart, waarmee ze (in de 19e eeuw) haar goede naam in gevaar brengt. Onegin brengt onverwacht een tweede bezoek aan het huis. Hij vindt Tatjana in het lover van de tuin, waar hij haar niet alleen voorhoudt hoe gewaagd haar brief is maar ook en vooral dat ze iets onmogelijks van hem vraagt. Hij geeft toe dat ze hem door haar oprechtheid, onschuld en eenvoud weet te bekoren, maar een partij kan zij voor hem niet zijn. Hij zou haar ongelukkig maken. Na de eerste gloed van het huwelijk zou het onbetekenende van alles hem afschrikken en zij zou zich voortdurend beklagen over zijn gedrag. Zij zal ongetwijfeld een andere liefde vinden maar, zo vermaant hij streng: ‘wees voorzichtig met het uiten van uw gevoelens!’ Tatjana is gekrenkt maar beseft dat hij haar tot op zekere hoogte heeft gespaard.

Na enkele maanden nodigt Lenski Onegin opnieuw uit hem te vergezellen naar Olga’s huis, ter ere van Tatjana’s verjaardag. Onegin stemt ermee in. Enkele nachten voordien heeft Tatjana, die bijgelovig is, een akelige droom: ze bevindt zich in een bos en wordt achterna gezeten door een beer. Het dier grijpt haar en brengt haar naar een aftands huis van waaruit ze schrille, schorre, en dierlijke geluiden hoort. Door een kier ziet ze een bende afschrikwekkende dieren rond een tafel, waarvan nota bene Onegin het middelpunt is. Onegin ziet haar, komt op haar af, neemt haar mee, legt haar op een bed en streelt haar wang. Op dat moment gaat de deur open en valt het volle licht in de kamer: Olga en Lenski komen binnen. Ze schrikt wakker. Deze nachtmerrie achtervolgt haar een week lang. Op haar verjaardag is daar plotseling Onegin. Het grijpt haar aan. Ze schaamt zich voor de brief, maar ook voor de andere gasten – allemaal plattelanders die wat luidruchtig en platvloers zijn. Onegin, die tegenover haar zit voelt zich allerminst op zijn gemak. Hij ergert zich aan haar bevangenheid en de sfeer en vooral aan Lenski (!), die hem meegetroond heeft. Wraakgevoelens wellen bij hem op: hij zal hem te pakken nemen! Die avond vraagt hij Olga ten dans en neemt hij haar zichtbaar voor zich in, waarbij Lenski volledig uit haar denken verdwijnt. De laatste gaat vóór het einde van het feest alléén naar huis, beledigd en uitermate teleurgesteld. Daags erna daagt hij Onegin uit voor een duel, die uit oogpunt van prestige tegen wil en dank op de uitdaging ingaat en zijn vriend erbij om het leven brengt. Kort daarop vertrekt Onegin, gekweld door zijn geweten en innerlijke leegte uit de streek. Olga vindt al snel een ander. Wie het verdriet van dit alles het meest voelt is Tatjana. Na verloop van tijd verhuist zij naar familie in Moskou, die haar introduceert in de hogere kringen waar een generaal die in hoog aanzien staat haar al snel opmerkt.

In het hoofdstuk dat op deze verwikkelingen volgt – het is inmiddels enkele jaren later – neemt de schrijver ons mee naar Moskou, waar Tatjana met de generaal getrouwd blijkt te zijn. We zien haar door de ogen van... Onegin, die na jaren de hoofdstad weer eens bezoekt en uitgenodigd op een soirée, tot zijn stomme verbazing Tatjana ziet. In de schittering die haar nu eigen is, is ze de spil van de avond. Onegin is verbluft. Van alles gaat door hem heen: déze vrouw verklaarde ooit hém haar liefde! Ze had zíjn vrouw kunnen zijn! ‘Is zij getrouwd?’, vraagt hij aan een bekende van vroeger. ‘Jawel, zij is mijn vrouw’, antwoordt de generaal, waarop hij hem bij haar introduceert.

Tatjana vertelt haar man dat ze hem kent, ze informeert naar zijn welbevinden maar houdt zich verder volledig in de plooi. Vanaf die avond raakt Onegin in de ban van haar. Hij bezoekt meerdere soirées om haar te groeten en naar haar te kijken, hij kan haar niet meer uit zijn hoofd zetten en lijdt daar enorm onder. Na enige tijd schrijft hij (op zijn beurt!) haar een brief, waarin hij haar zijn liefde betuigt en waarin hij vol zelfverwijt terugkomt op wat er indertijd gebeurde. Hij wees haar af. Waarom? Hij zag haar onschuld. Ze wist hem te raken, maar hij liet de invloed ervan niet toe, bang als hij was om zijn vrijheid (die ‘vervloekte vrijheid!’) los te laten. Daarbij kwam de dood van Lenski, die hij op zijn geweten heeft. Nu is alles anders. Hij kan niet anders dan haar zijn liefde verklaren.

Door zijn brief legt Onegin zijn lot in handen van Tatjana. Zij echter reageert niet, ze houdt haar afstandelijke en strenge houding vol, ook als zijn blik de hare ontmoet. Het gevolg is dat Onegin zijn verstand dreigt te verliezen. Als hij alleen is duiken tal van herinneringen op uit een ver verleden en uit het donker van zijn innerlijk – onsamenhangend en in flarden. Hij ziet vrouwen, meisjes, hij ziet Lenski bebloed liggen in de sneeuw. Na verloop van weken houdt hij het niet meer uit. Het is voorjaar. Over de Neva die nog bevroren is, spoedt hij zich naar het huis van de generaal, gaat er naar binnen en vindt, na meerdere vertrekken doorkruist te hebben, Tatjana. Ze zit zonder opsmuk met betraande ogen op een stoel, met een brief in haar hand: de brief van Onegin. Hij valt voor haar neer en kust haar hand keer op keer. Zij kijkt hem aan alsof ze hem verwacht had. Ze neemt het woord en houdt hem een spiegel voor en stelt hem één indringende vraag: ‘Waarom Onegin, waarom is het dat je veranderd bent en nú naar me vraagt, terwijl je het destijds niet deed?’ Ze weet dat ze daarmee de kern raakt van Onegins problematische bestaan, de kern van waarom zijn leven zo problematisch is gewórden! Als ze hem de spiegel voor heeft gehouden, spreekt ze over zichzelf. Zij houdt nog steeds van hem, maar ze zal ondanks haar liefde en haar aversie tegen het leven in Moskou niet ingaan op zijn avances. Ze zal trouw zijn aan haar man en haar bestaan. Op dat moment is het gerinkel van de laarzen van de generaal te horen: ‘geen best teken voor onze held’, aldus Poesjkin die vervolgens zijn verhaal loslaat, evenals zijn lezer van wie hij met enkele afsluitende opmerkingen afscheid neemt.

De strekking van het boek

‘Destijds – nietwaar – toen in de wildernis,
ver van de ijdelheid van stemmen,
had ik toch iets wat u mishaagde.
Waarom is het, dat je me nu achtervolgt?
Waarom val ik nu in de gratie?’ [1]

Deze woorden van Tatjana bevatten de kernvraag van Poesjkins boek.

Vrijheidsdrang

Onegin gaf in zijn brief iets van een antwoord. Hij erkende erin dat hij door haar werd bekoord, maar dat hij haar afwees omdat hij zijn vrijheid niet kwijt wilde. De noodlottige drang naar die ‘vervloekte vrijheid!’ [2] speelde hem zelfs parten ná de dood van Lenski. De laatste

‘Werd het noodlottig slachtoffer, die ik beroofde
van alles waar zijn hart aan hing,
waarna ik mijn eigen hart daarvan beroofde,
vervreemd van alles, gebonden aan niets,
dacht ik dat vrijheid en vrede
een vervanging vormden voor geluk! Mijn God,
hoe vergiste ik mij, hoe ben ik gestraft!’ [3]

De verboden vrucht

Maar dit is niet het gehele antwoord. Wanneer Poesjkin beschrijft hoe Onegin Tatjana voor het eerst weer in Moskou treft en onder de indruk van haar komt, wijst hij op méér. Bezwerend richt hij zich tot de mensheid:

O mensen, u allen lijkt
op uw eerste voorouder Eva:
dat wat u wordt geschonken, bekoort u niet.
De slang roept u steeds
naar zichzelf, naar de mysterieuze boom;
U wilt de verboden vrucht:
waarzonder het paradijs geen paradijs is. [4]

Onegins vrijheidsdrang weerhield hem er destijds van om zich aan een verbinding met Tatjana te wagen. Waarom wil hij deze nu wel aangaan? Het is omdat er zich in zijn bestaan nóg een affect voordoet, een trek die de hele mensheid parten speelt. De mens weet niet te waarderen wat hem gegeven wordt, maar wordt aangetrokken door de vrucht die hem verbóden is. Destijds was Tantjana vrijgezel, onschuldig en bevallig. Ze wist hem te raken. Tóch wees hij haar af. Nu is ze getrouwd en maakt deel uit van de high society en is ze in zekere zin onbereikbaar. En juist nu is er iets in hem dat aangesproken wordt en in beweging komt. Dat ‘iets’ is ‘het kwade’ ten voeten uit: te willen grijpen naar wat verbóden is.

De gevolgen van deze drift zijn niet gering: hij dupeert er zichzelf en anderen mee! Deze drift verklaart namelijk ook Onegins raadselachtige gedrag tijdens de verjaardagspartij van Tatjana. Wat bezielde hem om destijds wraak te willen nemen op zijn vriend Lenski? Wat ging er door hem heen toen hij Olga het hof maakte en zijn vriend tot in de grond beledigde en ongelukkig maakte? Waarop wilde hij wraak nemen? Hij ergerde zich aan de (betrekkelijke) onschuld van zijn omgeving: de onschuld van Tatjana die jarig was en met zijn komst geen raad wist; de (weliswaar naïeve) onschuld van Lenski die nog geloofde in de liefde en aan de eveneens naïeve onschuld van de plattelanders die hij, als het erop aan komt, verachtte. Een dergelijke onschuld bezat hij niet meer, hij had haar destijds verspeeld in Moskou, door te grijpen naar verboden vruchten. Nu werd die onschuld hem teveel. Het paradijs had hij verspeeld, hij was ervan vervreemd geraakt. Hij wilde wraak nemen op hen die hem het aandeden dááraan herinnerd te worden! De wraak die Onegin koesterde, de onvrede die hij stichtte en de gevolgen daarvan (de dood van Lenski) lijken sterk op de zonde van Kaïn die zijn broer, die naar hem opkeek, vermoordde. Zo wordt ook de droom van Tatjana, waarin ze Onegin omgeven zag door verscheurend wild gedierte verklaarbaar. Zijn persoon had iets van de incarnatie van het kwaad.

Ootmoed en gehoorzaamheid

Tatjana blikt in het gesprek met Onegin ook terug op haar eigen leven. Door de verwikkelingen van destijds is zij gedesillusioneerd naar Moskou gegaan. Alles was haar om het even. Om die reden kon ze instemmen met het huwelijksaanzoek van wie nu haar man is. Ze vertelt dat ze de sfeer waarin ze leeft verfoeit. In Moskou is alles onecht, in tegenstelling tot wat je aantreft in haar geboortedorp. Hier zijn ‘vonken, lawaai en rook!’; dáár: ‘een boekenplank, een wilde tuin, een eenvoudig huis’ en ‘de nederige begraafplaats, waar een kruis staat en de schaduw van takken, boven de rustplaats van haar njanja [5].’ Toen ze thuis vertelde dat ze zou gaan trouwen, huilde haar moeder, die zelf ooit gedwongen trouwde. Ze sloeg haar raad in de wind waarop haar moeder voor haar heeft gebeden. Ze zal zich nu schikken in haar ‘lot’, dat wil zeggen: in wat haar van hogerhand is beschikt en niet grijpen naar de verboden vrucht van een affaire met Onegin. Tatjana beseft dat ook zij in haar verliefdheid naïef geweest is en later eigenzinnig was. Zo neemt zij ootmoedig en fier op zich wat voor haar (na alle verwikkelingen) is weggelegd. De gedachte aan Eva [6], de stammoeder van de mensheid tot wie God na de zondeval zei: ‘tot uw man zal uw begeerte zijn’, dringt zich enigermate op.

Actualiteit

Poesjkin neemt met zijn boek Jevgeni Onegin afstand van de literatuur van zijn dagen: Onegin las ‘realistische’ boeken, vooral Don Juan en in zijn boekenkamer hing een schilderij van Byron; Lenski las Kant, Goethe en Schiller; Tatjana verdiepte zich in Rousseau (Poesjkin noemt Julie de Wolmar [7]). Over deze literatuur oordeelt hij:

In onze tijd is alles wazig,
En bij romans die goed en kwaad,
Behandelen, kijken we glazig;
Ondeugd is waar het nu om gaat.

Deze hele ‘kliek’ van schrijvers (het woord is van Poesjkin [8]) kenmerkt zich door ‘saai romanticisme en hopeloos egoïsme’, [9] de ziekte waar Jevgeni Onegin aan lijdt. Zij ontkennen de zondeval en tekenen hun helden als goed: altijd is het de maatschappelijke orde en zijn het anderen die hen ongelukkig maken. Poesjkin stelt zijn lezer voor ogen dat er in de mens zélf een kwaad is – een kwaad dat de orde van God verstoort, waardoor hij zichzelf tot straf en anderen tot last wordt.

Welke orde bedoelt hij? Hij schrijft: ‘Die mens is gelukkig die in zijn jonge jaren rijpt, de wereld leert kennen en daarbij niet weekhartig wordt maar ‘de kou kan verdragen.’ Rond zijn twintigste wordt hij verliefd; op zijn dertigste trouwt hij; op zijn vijftigste is hij een vrij man zonder schulden; men spreekt nog lang over hem als over een ‘goede kerel’.

Maar het is triest als de conclusie moet luiden:
onze jeugd was puur
bedrog, geen gave, slechts een illusie,
verraderlijk van uur tot uur.
En alles waar wij onbevangen
en rein naar plachten te verlangen
is weggerot als najaarsblad.
Eer één van ons er erg in had
is het een voortdurend ritueel,
rijk aan diners, heel ideëel –
om met de massa mee te doen.
Al is dat nergens op gestoeld
omdat je anders denkt en voelt. [10]

In deze strofe schetst Poesjkin het ‘moderne leven’. Hoeveel jongeren willen het leven niet ‘vieren’ en leven juist zó aan het leven voorbij. Ze binden zich nergens aan, zoeken tot aan hun dertigste of veertigste de vrijheid, maar raken innerlijk gedesoriënteerd en vermolmd zoals Onegin. Bij het ouder worden pogen ze geforceerd jong te blijven en worden ze ‘onecht’. Het ‘paradijs’ waarnaar ze op zoek zijn, is ongemerkt aan hen voorbij gegaan. Poejskin neemt in zijn boek afstand van de idealistische filosofie en de romantische literatuur die de kwalijke trek van de mens om in een illusoire werkelijkheid te leven buitengewoon versterkt. Tussen de regels door wijst hij, om daaraan te ontkomen, op de ‘traditie’, de kerk en de boodschap van de Bijbel, in het licht waarvan de werkelijkheid pas echt opklaart.

Dit artikel is onderdeel van een reeks artikelen over Alexander Poesjkin en zijn boodschap voor vastgelopen mensen.

[1] Jevgeni Onegin, hoofdstuk 8, 44.

[2] Hoofdstuk 8, 32.

[3] Idem.

[4] Hoofdstuk 8, 27.

[5] kinderjuffrouw

[6] Poesjkin verwijst naar haar, zoals we al zagen.

[7] Julie de Wolmar is de hoofdpersoon in het boek Julie ou la nouvelle Héloise, waarnaar ik in een vorig artikel aandacht gaf.

[8] Hoofdstuk 3, 9.

[9] Hoofdstuk 3, 12.

[10] Hoofdstuk 8: 10, 11.

Emeritus predikant

Ds. H. Klink

"Ds. H. Klink"