In november vorig jaar is ds. B.H. Weegink, geen onbekende in de kring rond ‘Ecclesia’, te Groningen gepromoveerd tot doctor in de theologie. Alsnog een felicitatie voor hem! Hij wijdde zijn dissertatie onder bovenstaande titel aan de ethisch-irenische A.J.Th. Jonker, die in zes Hervormde gemeenten predikant is geweest en hoogleraar in Groningen was. Over de promotie en de verschijning van deze dissertatie ligt de schaduw dat mevrouw Rita Weegink- Kampman dit niet meer kon meemaken. Zij heeft, zo lezen we in het Woord vooraf, het promotieonderzoek van haar man gestimuleerd, maar overleed in 2019. Aan haar nagedachtenis is deze studie opgedragen. Dr. Weegink raakte al jaren geleden geboeid door deze theoloog, want de dissertatie was zijn tweede studie over Jonker. Immers in 1999 publiceerde hij Dagmens en nachtmens tegelijk. Aart Jan Theodorus Jonker (1851 – 1928) in het licht van de praktische theologie. Een bijzonderheid is dat zij beiden predikant van de Hervormde gemeente te Heerde zijn geweest. In zijn tijd was Jonker een graag gehoord prediker, een kanselredenaar, die volle kerken trok en ook op uitnodiging van koningin Emma en later die van koningin Wilhelmina meermalen in de kapel van paleis Het Loo een dienst leidde.
Jonker werd in 1851 geboren in Laren (Gelderland) waar zijn vader predikant was. Hij studeerde in Utrecht en werd in 1875 predikant in Warnsveld. In 1877 promoveerde hij in Utrecht bij professor J.I. Doedes. In zijn ambtelijk werk gaf hij zich helemaal. Zijn hart trok naar mensen, wie zij ook waren, al woonden zij in diepe armoede in plaggenhutten, zoals die in zijn tijd nog te vinden waren. Oog voor kinderen had hij en aandacht voor kwetsbare mensen. Hij publiceerde in de tijd van de industriële revolutie en het opdringend socialisme een brochure over het sociale vraagstuk. Daar was moed toe nodig en die moed bezat hij. Hij moest, hier spraken zijn hart en zijn geweten. Het is niet onmogelijk dat deze houding een negatieve invloed heeft gehad op een benoeming als hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. Toen hij predikant in Heemstede was benoemde echter de Algemeene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk hem tot hoogleraar aan de Universiteit van Groningen. Dat was in 1905. Zijn leeropdracht hield onder meer in: Bijbelse en praktische theologie en zendingsgeschiedenis. Als hoogleraar had hij meerdere studenten die als leerling van hem kunnen worden aangemerkt. Aan hen heeft dr. Weegink ook een kort afzonderlijk hoofdstuk gewijd.
Dr. Weegink gaf aan zijn dissertatie de titel: Nochtans mijn God. In dat woordje ‘nochtans’ komt tot uitdrukking de spanning van het geloof, dat zich ondanks alles houdt aan het geloof in God, aan Zijn beloften en geboden. Jonker heeft veel geleden, hij was een zwaar beproefd man. Zijn gezondheid was zwak. Hij leed dikwijls aan hoofdpijnen en had meermalen een lange periode van rust nodig. Van de gemeente Rotterdam kon hij fysiek geen afscheid nemen, toen hij een beroep naar Ellecom had aangenomen. Het enige dochtertje stierf bij haar geboorte. Hij verloor zijn vrouw toen zij nog maar veertig jaar was. Acht jaar later hun enige zoon, Hans, op elfjarige leeftijd. Zo zwaar getroffen was deze gevoelige man niet meer in staat zijn werk als hoogleraar voort te zetten. Hij vroeg aan de Synode ontslag. “Zijn overtuiging, dat hij het hem door God opgelegde leed van het verlies van zijn vrouw en enig zoontje bewust moest dragen en in alle hevigheid geestelijk verwerken, deden hem tot het besluit komen zijn professoraat neer te leggen” (W.F. Dankbaar). Hij nam na vier jaar afscheid van Groningen en kwam daar nooit meer. Hij vestigde zich opnieuw in Heerde, waar hij voor de zaken van huishoudelijke aard werd bijgestaan door zijn zuster Minet. Een aantal jaren diende hij de gemeente aldaar nog als kerkvoogd.
Een jaar na Jonkers overlijden wijdde de hoogleraar M. van Rhijn, wiens vader in Groningen een collega van Jonker was geweest, de eerste studie aan hem. De dissertatie van dr. Weegink brengt nog veel meer gegevens aan het licht. Zij bestaat uit een inleidend deel, waarna leven en werk van Jonker worden beschreven, gevolgd door hoofdstukken over Jonkers theologische bijdragen, zijn staan in de samenleving, zijn spirituele positie en tenslotte conclusies en perspectief. Daarna volgen nog: een samenvatting in het Frans, Engels en Duits, bijlagen onder andere over Kierkegaard in het Nederlandse taalgebied, een bibliografie van de broer van Aart, G.J.A. Jonker (Gerrit), met wie hij zich zeer verbonden en eensgeestes wist en die in 1924 als predikant in Utrecht plotseling overleed. Daarna volgen nog de uitgebreide bibliografie van A.J.Th. Jonker en een naamregister.
We ontmoeten heel veel bijzonderheden over predikanten en de gemeenten die ter sprake komen. De schrijver heeft grondig onderzoek verricht en vele bronnen geraadpleegd. Daardoor komt Jonker als predikant en hoogleraar, in de kring van zijn familie, vrienden en relaties dicht bij de lezer. Enkele vragen die de lezers kan stellen blijven wel onbeantwoord. Bij voorbeeld deze. Jonker trad toen hij predikant in Dordrecht was in het huwelijk met een meisje dat in zijn eerste gemeente (Warnsveld) catechisatie bij hem had gevolgd, Geertruijd Agnes barones van Haersolte van Haerst. Haar ouders leefden toen niet meer, maar wat vond haar familie ervan dat zij, die stamde uit een oudadellijk geslacht, trouwde met iemand die niet van adel was? Of leefde ook in deze familie de overtuiging dat het huwelijk van een adellijk meisje met een officier of een predikant de regel of wens van Ebenbürtigkeit niet schond? Uit het boek blijkt niet dat er tussen Jonker en zijn schoonfamilie contacten waren. Een zwager was burgemeester van Den Haag en later commissaris der koningin in Zeeland. Zouden zij elkaar wel eens bezocht hebben?
Een andere vraag kan bij een nieuwsgierige lezer opkomen. Bij ‘uiterste wilsbeschikking’ stichtte Jonker een studiefonds voor theologische studenten in Groningen. Wat zou van dit fonds geworden zijn?
In de hoofdstukken die aan de publicaties van Jonker zijn gewijd komen lezingen die door hem gehouden en meditatiebundels die door hem gepubliceerd werden aan de orde. Zij worden helder door dr. Weegink besproken en zo komt heel duidelijk de betekenis van deze ethische theoloog van de tweede generatie naar voren. Ik miste wel een weergave van de bezwaren die tijdgenoten inbrachten tegen de visie van Jonker op de conditionele onsterfelijkheid. Hij stelde immers dat ongelovigen na het leven op aarde bij hun dood gewoon verdwijnen. Dát was hun straf. Hij schreef daarover in het tijdschrift Theologische Studiën in 1883 en 1884. Zou hij op latere leeftijd daarbij gebleven zijn?
Het was Jonker die bij de eersten behoorde van hen die Kierkegaard in Nederland introduceerden, terwijl deze Deense denker Jonker ook sterk heeft beïnvloed. Zou zijn invloeg niet nog groter zijn dan dr. Weegink stelt, zeker in Jonkers hanteren van de taal vol paradoxen?
Deze studie is een heel aansprekend voorbeeld hoe een leidinggevend theoloog uit de richting van de ethischen, een jongere tijdgenoot van Abr. Kuyper, de Hervormde Kerk trouw bleef en de theologische wetenschap diende. Gedurende meerdere decennia namen ethische theologen, door Kuyper ‘de halven’ genoemd tegenover de ‘helen’ waartoe Kuyper zichzelf en zijn vrienden toe rekenden, belangrijke plaatsen in, zowel in de kerk als aan de theologische faculteiten van de universiteiten. Aart Jonker was één van hen. De daarna volgende generatie van deze theologen is onder invloed van de theologie van Karl Barth min of meer geruisloos in de zo geheten midden-orthodoxie verdwenen.
Deze dissertatie, voorzien van een aantal foto’s, is heel mooi uitgegeven door Eburon in Utrecht. Zij telt 367 pagina’s. De prijs is € 29,50. Zij is zeer verrijkend voor ieder die meer wil weten over het theologisch denken en de spiritualiteit in de tweede generatie van de ethisch-irenischen die ook wel de gereformeerd-ethischen worden genoemd.
L.J. Geluk, Rotterdam