Jaren geleden had ik een goed gesprek met een heel begaafde jongeman uit Amerika, met het hart op de goede plek. Het gesprek kwam op Europa en Amerika. Op een bepaald moment zei ik hem:
‘Het verschil tussen jullie en ons is dat jullie een nog jong volk zijn. Jullie kennen nog niet de tragedie. Die kennen wij wel. Europa heeft in de eeuwen na de Franse Revolutie veel geleden aan iets wat de Griekse tragedieschrijvers feilloos hebben aangewezen: aan hubris [1]. Daardoor is ons werelddeel enkele keren bijna te gronde gegaan. Twee wereldoorlogen zijn op onze bodem uitgevochten. Jullie daarentegen hebben ons in beide wereldoorlogen uit de misère geholpen. Jullie hebben ons daarna het communisme van het lijf gehouden. Daar horen we jullie bijzonder dankbaar voor te zijn. Daar komt bij: bij jullie is nog een zeker elan. Dat missen wij en voor zover we het hebben is dat na de Tweede Wereldoorlog voor een belangrijk deel door jullie naar Europa overgebracht. Jullie stralen iets optimistisch uit. Maar ook iets naïefs. De diepte van de geschiedenis hebben jullie niet zó gevoeld als wij in Europa. Dat heeft grote voordelen. Wij hebben de neiging te ‘tillen’ aan de geschiedenis. De vragen van de geschiedenis hebben de ziel aangetast, we weten dat we heel broos en kwetsbaar zijn en moeten ons daar rekenschap van geven en daar bovenuit zien te komen, juist ook door het christelijke geloof. Wellicht gaan ook jullie hetzelfde ooit meemaken.’

De Griekse tragedie

Aan dit gesprek moest ik de afgelopen dagen denken. Ik wees de jongeman op de Griekse tragedie. In de klassieke tragedies komt een hoofdregel naar voren die de Grieken van toepassing achtten op de geschiedenis. Deze is prachtig verwoord door de Engelse historicus Herbert Butterfield: ‘De hardste slagen van de hemel vallen in de geschiedenis op hen die denken dat ze de dingen op een soevereine manier kunnen beheersen, alsof ze koningen van de aarde zijn, die niet alleen voor zichzelf maar ook voor de verre toekomst de Voorzienigheid spelen.’ [2]
Is het zo dat Amerika deze les nog moet leren? Het heeft er, gelet op de afgelopen jaren, maanden en weken alle schijn van.

De tragedie van Rome

In de eerste eeuw na Chr. gold ditzelfde voor een ander volk: dat van de Romeinen. De stad Rome kon na de val van Carthago in 146 voor Chr. uitgroeien tot een wereldmacht. De expansie van de stad nam in een eeuw tijd duizelingwekkende vormen aan: honderd jaar later regeerde Rome over heel Italië, Griekenland, Noord-Afrika, grote delen van Klein-Azië (het huidige Turkije), Egypte en Syrië, terwijl Julius Caesar rond 50 voor Chr. Gallië en een groot deel van Germanië aan zich onderwierp. De stad stond aan het toppunt van haar macht. Toch is zij staatkundig gezien in zwaar weer terecht gekomen: vanaf ongeveer 100 voor Chr. deden generaals keer op keer een greep naar de macht, van wie de bekendste Lucius Cornelius Sulla (138-78 voor Chr.) is. In het midden van die eeuw was de stabiliteit enigszins hersteld: de republikeinse staatsvorm, waarin de senaat samen met de consuls en de volkstribunen de dienst uitmaakten, functioneerde weer. In die tijd deed de bekende retor en rechtsgeleerde Marcus Tullius Cicero (106 -43 voor Chr.), die in 63 voor Chr. consul was, van zich spreken.

Ook in zijn dagen was de republiek echter in gevaar, vooral door toedoen van Julius Caesar (100-44 voor Chr.), die een geweldige carrière achter de rug had. Als consul en gevierd legeraanvoerder deed hij in 49 voor Chr. een greep naar de macht, waarbij hij zich ondersteund wist door het volk. Als één iemand tegen het optreden van Caesar gewaarschuwd heeft dán Cicero. Al voor 49 had Cicero een vurig pleidooi gevoerd voor het voortbestaan van de Republiek en wees hij op het belang van de republikeinse staatsvorm, waarin de macht verdeeld was (De Republica). Na 49 nam Cicero de wijk uit Rome en vond hij de tijd om de meeste van zijn prachtige boeken te schrijven (onder andere De Officiis en De Legibus). In 44 voor Chr. werd Caesar die zich meer en meer ontpopte als een dictator vermoord. Cicero is er getuige van geweest hoe de stad aan de rand van de afgrond kwam. De stelregel van de Griekse tragedie leek zonder meer uit te komen: ‘De hardste slagen van de hemel vallen in de geschiedenis op hen die denken dat ze de dingen op een soevereine manier kunnen beheersen, alsof ze koningen van de aarde zijn, die niet alleen voor zichzelf maar ook voor de verre toekomst de Voorzienigheid spelen.’

Cicero heeft zijn volksgenoten in allerlei toonaarden voorgehouden dat er voor het behoud van de stad maar één redmiddel was. Rome moest voldoen aan waar de stad toe geroepen was: gerechtigheid betrachten. Dit houdt volgens de retor in dat politici en het volk zich niet laten meeslepen door zucht naar gewin of macht, maar zich in alle omstandigheden laten leiden door wat omschreven kan worden als ‘recht en billijkheid’.
In de tweede eeuw voor Chr. (155 voor Chr.) had de Griekse retor Carneades een bezoek gebracht aan Rome [3]. Carneades, die aan het hoofd stond van de sceptische Academie in Athene en met zijn dandyachtige verschijning in het bezonken Rome opzien baarde, had de Romeinen geconfronteerd met een venijnige vraag: ‘Waar is het jullie, die zo machtig worden, ten diepste om te doen? Hijzelf gaf het antwoord: ‘Het gaat jullie, zoals iedereen, om geld en macht!’ Die vraag was blijven steken. Zij hield de gemoederen bezig, ook later, zeker nadat Romeinse generaals Griekenland hadden leeggeplunderd en zich dermate verrijkten dat zij het zich konden veroorloven om aan de kust bij Napels prachtige villa’s te laten bouwen [4]. Wat was het dat Rome dreef? Ook Cicero ging een eeuw later in op de aantijging van de Griek. Hij weersprak hem volledig: Rome is vanouds gericht op utilitas. Utilitas betekent ‘voordeel’ of ‘nut’. Maar Cicero onderstreept dat er nooit sprake kan zijn van enig voordeel wanneer men dat voordeel zoekt buiten het recht (ius) om. Voordeel (utilitas) en recht (ius) hangen onlosmakelijk samen! Wat Cicero zijn lezers óók voorhield was dat recht nooit kan bestaan zonder billijkheid (aequitas). Als de overheid geen recht betracht kán er geen sprake zijn van nut of voordeel. En recht impliceert vervolgens billijkheid! [5]
Beide uitspraken zijn voor Cicero een axioma, zoals dat ook het geval was voor Socrates, Plato en Aristoteles, aan wie Cicero deze overtuiging ontleent.

Billijkheid

Cicero heeft het begrip ‘billijkheid’ ontleend aan Aristoteles. De Griekse wijsgeer liet in zijn bekendste boek (over de ethiek) zien hoe billijkheid en recht niet los van elkaar staan [6]. Billijkheid kan nooit in tegenspraak zijn met het recht, tegelijk is billijkheid belangrijker dan het recht, omdat het het recht is dat in wijsheid wordt toegepast, al naargelang de situatie. Aristoteles onderstreepte dat rechtspreken en rechtdoen vraagt om een zintuig voor wat billijk is.
Wie billijk is gaat te rade bij wat goed is. Hij doet vervolgens waar een specifieke situatie om vraagt. Billijkheid is dat je je door het recht laat leiden, óók als er niet een wet is die je exact vertelt hoe je in een bepaalde situatie moet handelen. Wie billijk is doet het goede, zelfs als je er ogenschijnlijk nadeel bij hebt en je begeerte je naar iets anders toetrekt, in de overtuiging dat het kwade en gemene nooit enig voordeel kan opleveren.
Cicero is ervan overtuigd dat deze grondhouding vooral voor politici en rechters van enorme betekenis is.

Ook Paulus

Het Griekse woord voor ‘billijkheid’ is epieikeia. Het is een merkwaardig woord, dat eigenlijk onvertaalbaar is. Het beroemde woordenboek Liddel-Scott geeft er de volgende Engelse vertaling van: ‘reasonable, fair, kind, gentle, good’ (‘redelijk, vriendelijk, eerlijk, mild, goed’). De apostel Paulus houdt de christenen in Filippi voor: ‘uw epieikeia zij alle mensen bekend.’ Even erna vult hij zelf in wat epieikeia inhoudt als hij de Filippenzen oproept:
‘Voorts broeders al wat waar is, al wat eerbaar is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat welluidend is, als er enige deugd is en als er iets prijzenswaardigs is, bedenk dat en de God des vredes zal met u zijn.’ [7]

Calvijn

Niet alleen Cicero heeft de enorme betekenis van het betrachten van billijkheid in het staatsleven gezien. In de Institutie [8] merkt Calvijn ‘recht en billijkheid’ als het criterium bij uitstek aan waar álle rechtspraak aan moet voldoen. Wie regeert moet het recht voor ogen houden en vooral billijk zijn, dat wil zeggen: ieder het zijne geven. Wat ‘recht en billijk’ is, zeggen volgens Calvijn de Tien Geboden heel duidelijk: ‘Gij zult niet doden, niet stelen, niet liegen en niet echtbreken!’ De Tien Geboden geven uitdrukking aan de morele wet, waar wie billijk is zich op richt, mee rekent en mee werkt.

Calvijn hecht bijzonder aan het begrippenpaar ‘recht en billijkheid’. De overheid moet wat goed is belonen (en stimuleren) en het kwaad straffen [9], zodat ook bij de gewone man, aldus Calvijn, ‘het zintuig voor wat recht en billijk is niet verloren gaat.’ Dit zintuig vormt volgens Calvijn de ruggengraat van de staat. Waar de overheid het recht niet behartigt en niet billijk is, gaat ook bij de gewone man ‘de goede trouw’ verloren. Achterdocht, slinksheid, berekening en verharding doen hun intrede in het gewone menselijke verkeer.

Wat Calvijn bedoelt, wordt in 1947 door de Duitse predikant en opvoedkundige Friedrich Delekat verwoord. Delekat constateert dat er in het naoorlogse Duitsland veel onzekerheid bestaat over de toekomst en het volk in een geloofscrisis terecht is gekomen. Hij voorziet dat uit ‘hopeloosheid en vertwijfeling eerst verbittering en moeheid ontstaan, dan onverschilligheid en nihilisme en vervolgens verachting van alle grondregels van de moraal.’ [10]

Nog eens Cicero

Cicero zag in zijn dagen precies hetzelfde gebeuren, vooral door toedoen van Caesar, die het recht ondermijnde. Vanwege zijn protest ertegen is hij er zelf aan te gronde gegaan. Na de moord op Caesar (44 voor Chr.) dwong Antonius bij Crassus en Octavianus, de latere keizer Augustus, af dat Cicero zou worden omgebracht (43 voor Chr.) Na veel innerlijke strijd bewilligde Octavianus in de eis die Antonius op tafel legde, een daad waar hij zijn leven lang spijt van heeft gehad. Niet voor niets oriënteerde hij zich tijdens zijn langdurige keizerschap, waarin hij de orde herstelde, vooral op wat Cicero in zijn boeken had nagelaten.

Rome had zijn tragedie meegemaakt – het heeft, zoals gezegd, aan de rand van de afgrond gestaan.

Amerika onder Trump

Geldt dit laatste in onze dagen voor Amerika?

Toen Willem van Oranje als 32-jarige jongeman in 1565 meemaakte dat de tirannieke Filips II de Raad van State liet weten dat hij erop stond dat de protestantse religie de kop in gedrukt zou worden, zei hij met leedwezen tegen zijn broer: ‘Nous allons voir une belle tragédie!’ – ‘nu gaan we een schone tragedie tegemoet!’ Dat was raak gezegd. Met het aantreden van Donald Trump in Amerika kunnen we hetzelfde zeggen: we gaan een tragedie tegemoet, voor Amerika en voor de hele wereld.
De tragedie is zich aan het voltrekken. Waardoor? Doordat ‘recht en billijkheid’, waarvan tot voor kort nog in hoge mate sprake was, plaatsmaken voor berekening, onbeschaamdheid, willekeur en grofheid.

Edmund Burke schreef toen de Fransen hun Revolutie begonnen (1789) ‘The age of chivalry has gone!’: ‘Het tijdperk van ridderlijkheid is (voorgoed) voorbij.’ Als er één woord is dat het tegendeel vormt van het gedrag van Donald Trump dan is het ‘chivalry’, ‘ridderlijkheid’. [11]
Anders gezegd: zowel in de binnenlandse politiek als in zijn houding naar Oekraïne en Europa ontbreekt het aan ‘billijkheid’, het criterium bij uitstek voor wat hoort. Hij deinsde er in 2021 niet voor terug het Capitool te laten bestormen, waarbij hij het voor lief nam dat Mike Pence naar het leven werd gestaan en er doden vielen; hij bouwde zijn come-back op op een jarenlang volgehouden leugen (dat hij destijds de verkiezingen gewonnen had); hij schoffeerde bijna dagelijks rechters en jury-leden die hem unaniem veroordeelden voor fraude en verkiezingsbedrog; hij blijkt affaires aan te hebben gegaan met vrouwen, die hij omkocht en randde sommigen aan, die hij nog steeds defameert; na zijn inauguratie haalt hij verhaal op degenen die binnen de rechterlijke macht hem volgens het recht vervolgden, door hen te degraderen of te zorgen voor hun ontslag (als de Supreme Court daar geen stokje voor steekt); hij haalt de bezem door het departement van justitie; om maar te zwijgen van het stuitende in zijn omgang met Vladimir Zelensky en Oekraïne, waarbij hij zijn zinnen heeft gezet op hun mineralen – wat alles bij elkaar Liz Cheney ertoe bracht te spreken van ‘verraad aan alles waar Amerika tot voor kort voor stond.’

Het meest bedenkelijke is de tweet die hij op 16 februari uit liet gaan: ‘Hij die zijn land redt, breekt de wet niet.’ Dit is een vrijbrief om te doen wat je wilt en het gaat regelrecht in tegen wat de Engelsen (en Willem III) in 1688 voorstonden toen ze James II afzetten [12]. De manier waarop Donald Trump de eerste weken de rechtelijke macht bejegent gaat in de richting van wat in The Declaration of Independence uit 1776 aan George III verweten wordt en gaat uitdrukkelijk in tegen wat de Founding Fathers voor ogen stond [13]. Je vraagt je af: waar stopt deze man en op welk moment roept het congres of de rechterlijke macht hem een halt toe?

Aan diegenen die (ondanks alles nog steeds) gesteld zijn op Trump, heb ik een heel eenvoudige vraag: willen zij er de komende tijd op letten of hij zich houdt aan de constitutie of niet en willen zij bij zichzelf te rade gaan hoeveel hen dááraan gelegen is?

Amerika lijkt zijn tragedie tegemoet te gaan.

[1] Hubris: overmoed, hoogmoed.

[2] Herman Butterfield, Christianity and history, Londen 1948, blz. 104.

[3] Over Carneades laat Cicero zich uit in De Oratore, Academica en De Officiis. Zie over de impact van Carneades’ bezoek o.a. H. Wagenvoort, Pietas, selected studies, Leiden 1980, blz. 1-20

[4] Dit ontlokte het protest van andere Romeinen, vooral van Cato, die door voorbeeldige levenswijze en zijn krachtige betogen tegen de ‘vergrieksing’ van het leven beroemd is geworden. Cato kon echter niet voorkomen dat bedrog en decadentie hun intrede deden in de stad, die zich vanouds kenmerkte door een bezonken en sobere boerenmentaliteit. Over Cato en zijn tijd schreef Eugenio Corti (1914-2021) een prachtige roman: Catone l’antico, Milaan 2005 die ook in het Frans vertaald is: Caton, l’ancien, Parijs 2005.

[5] Zie Rudolf Stark, ‘Ciceros Staatsdefinition’, in: Das Staatsdenken der Römer, Darmstad 1973, blz. 344 ev.

[6] Aristoteles, Nikomachische Ethik,V, 14

[7] De teksten staan in Filippenzen 4.

[8] Calvijn, Institutie IV, 20, 14, 15

[9] Calvijn citeert de Griekse staatsman Solon. Zie: Calvijn, Institutie IV, 20, 9.

[10] Friedrich Delekat, Die politische Predigt, Stuttgart 1947, blz. 8.

[11] Edmund Burke, Reflections on the Revolution in France.

[12] Zie daarvoor onder andere het zojuist verschenen boek van Quentin Skinner, die hetgeen het parlement in 1688 dreef als volgt verwoordt: ‘By the time of the 1688 revolution, the view that liberty consistsin the absence of dependence of the arbitrary will of others (…) had come to be almost unversally accepted.’ (Quentin Skinner, Liberty as Independence, Cambridge, 2025. 

[13] Bijv. de zin: ‘He (George III, HK) has made Judges dependent on his Will alone, for the tenure of their offices, and the amount and payment of their salaries.'

Emeritus predikant

Ds. H. Klink

"Ds. H. Klink"