In het Nederlandse taalgebied verschenen de afgelopen tijd drie boeken, waarvoor ik graag aandacht vraag: Litteken, een pastoraaltheologisch onderzoek naar het zondeverstaan bij Dietrich Bonhoeffervan ds. Cor Bos, De dwaasheid van de prediking – over de prediker als wijze dwaas van dr. Henk van der Meulen en Dialoog, dans en duel – preken voor tijdgenotenvan dr. Kees van Ekris.
Dat ik de boeken in één artikel bespreek, hangt samen met het feit dat de drie auteurs allen min of meer hetzelfde met hun publicaties beogen. Het boek van ds. Bos gaat over Bonhoeffer. Het beschrijft hoe de beroemde theoloog ‘een eigentijdse interpretatie’ van zonde en genade vruchtbaar wilde maken in het pastoraat. Dr. Van Meulen wil de figuur van de zogenaamde ‘wijze dwaas’ voor het voetlicht brengen. Hij concentreert zich op de vraag wat Paulus bedoeld kan hebben als hij spreekt over de ‘dwaasheid van de prediking’. Dr. Kees van Ekris voert een pleidooi voor een prediking die het karakter draagt van een dialoog met de moderne mens. Van de predikant mag je verwachten dat hij in gesprek gaat met de mensen van vandaag en hen meeneemt in de beweging naar God toe, terwijl hij ook het debat met hen aangaat.
De auteurs vragen zich dus af hoe het Evangelie vruchtbaar gemaakt kan worden voor de mensen van vandaag. Hoe zag Bonhoeffer daar kans toe? Wat kunnen we leren van Paulus’ prediking in Korinthe? Hoe gaan wij de dialoog aan met de mensen van vandaag en hoe wijzen we hen in de prediking de weg naar de Here God en naar Christus?
Van elk van de boeken wil ik graag naar voren halen wat mij erin aansprak.
Litteken
In het boek van ds. Bos passeren meerdere werken van Bonhoeffer over zonde en genade de revue. De auteur besteedt vooral veel aandacht aan de werken Schöpfung und Fall uit 1933 en Ethik (1940 – 1943). Bonhoeffer leefde van 1906 tot 1945, het jaar dat hij op last van Hitler werd gedood (9 april). Bonhoeffer is bekend door zijn gelovige en moedige houding tegenover het nationaal-socialisme, dat vanaf 1933 in Duitsland aan invloed won en door het feit dat hij zich rekenschap wilde geven van de betekenis van het Evangelie voor de moderne tijd. In dat kader schreef hij over zonde en genade.
In Schöpfung und Fall definieert hij zonde als ongehoorzaamheid. Deze bestond in de hoogmoedige greep om als God te willen zijn. Adam en Eva kenden aanvankelijk de zonde niet, ze waren vertrouwd met het positieve. Alleen door hen iets voor te spiegelen dat schijnbaar positief was, kon de boze hen verleiden tot ongehoorzaamheid. Ze overschreden de grens die hen gesteld was. De gevolgen bleven niet uit. Ze zagen dat ze naakt waren: ze stonden zonder God in de wereld, weerloos, aan zichzelf overgelaten, vervreemd van elkaar en vooral van God. Angst bekroop hun ziel, met als gevolg dat ze zich (tevergeefs) probeerden te verbergen voor God. De seksuele omgang met elkaar werd bezoedeld door de drang om de ander te bezitten.
In Schöpfung und Fall reflecteert Bonhoeffer ook op het specifieke van de moderne mens. Deze heeft zich verzelfstandigd tegenover God. Hij wil autonoom zijn. Dit weerspiegelt zich niet alleen in de houding van de enkele mens, maar ook in de politieke structuren en instituties die hun rechtvaardiging vinden in zichzelf en die hun eigen (zelfstandige) dynamiek kennen. De mens wordt erdoor opgeslokt.
Ondanks het feit dat de mens zijn eigen leven kiest en zijn levensvormen creëert en zich zo krachtig waant, ervaart hij in grensgevallen hoe broos hij is. Er is sprake van ziekte, dood en oorlog. Het leven valt niet in eigen hand te nemen: er doen zich ongedachte en catastrofale gebeurtenissen voor. De mens weet dat en het gevolg is dat hij ten diepste angstig is. Een christen kent de oorzaak daarvan omdat hij uit eigen ervaring weet van zonde. Daardoor staat hij dicht bij de moderne mens. Tegelijk staat hij ánders in de tijd. Hij weet ook van genade. Juist daardoor kan hij de ander, waar sprake is van angst en beklemming, betrokken en met mededogen de weg wijzen. Ds. Bos geeft prachtige citaten van Bonhoeffer die dit illustreren.
Ds. Bos laat zien dat Bonhoeffer zich rekenschap aflegde van het christelijke geloof tegen de achtergrond van de Verlichting, waarvan Immanuel Kant de hoofdfiguur is. Zijn boek wint aan kracht door enkele mooie exposés over Romano Guardini en Helmut Thielicke, beiden tijdgenoten van Bonhoeffer. Bonhoeffer had grote waardering voor Guardini, wiens boeken hij kende en benutte.
Ds. Bos schreef een evenwichtig en mooi boek. Het vergt van de lezer wel wat volharding om het in zijn geheel te lezen. Maar deze moeite loont, vooral als men na lezing ervan de tijd neemt om te reflecteren op wat hij bij Bonhoeffer opdiepte.
De dwaasheid van de prediking
In het eerste hoofdstuk van het gelijknamige boekgeeft dr. Van der Meulen een beschouwing over de figuur van de ‘wijze dwaas’. Deze is vooral bekend in Rusland. Een ‘wijze dwaas’ is een christen die opzienbarende dingen doet om zijn boodschap extra voor het voetlicht te brengen. Hij gaat in het spoor van Jesaja, die ooit ongekleed door Jeruzalem ging om op die manier aandacht te vragen voor zijn profetie. Ik moet bekennen dat ik dit gedeelte van het boek, waarin de auteur ook enkele bladzijden wijdt aan de figuur van de clown, het minst aansprekend vond.
De auteur wijdt vervolgens uit over de wijsheidsliteratuur in Israël. Hij geeft een historisch exposé van de ontwikkeling van deze literatuur in Israël, waarbij hij ruime aandacht geeft aan de boeken Jezus Sirach (rond 180 voor Chr.) en de Wijsheid van Salomo (rond 30 voor Chr.). Kernachtig geeft hij weer wat deze literatuur kenmerkt. Dit is van belang omdat deze werken in protestantse kringen nauwelijks bekend zijn en de betekenis ervan veelal onderschat wordt.
Dr. Van der Meulen heeft een vlotte pen. Hij schrijft mooi, helder en beeldend. Dat doet hij ook waar hij vertelt over de havenstad Korinthe ten tijde van de apostel Paulus. De lezer ziet de tempels en pleinen (waar het krioelt van de mensen) voor zich oprijzen, evenals de havens waar het er luidruchtig aan toegaat. Hij schetst de sfeer die er heerst. Korinthe was een echt Griekse stad, ondanks het feit dat het een knooppunt was van verkeer en handel: men was er gevoelig voor mensen die hun wijsheid etaleerden en door welsprekendheid effect probeerden te sorteren. Als deze geest de christelijke gemeente binnensluipt en Paulus vanwege zijn povere optreden in diskrediet raakt, grijpt de inmiddels afwezige apostel naar de pen en verweert hij zich met kracht. Zijn prediking kende geen andere inhoud dan Jezus Christus en die gekruisigd (het kruis was een object van smaad), zijn manier van spreken kenmerkte zich daarbij door eenvoud en juist zó door een merkwaardige kracht: de kracht van de Geest van God. Het merkwaardige is dat Paulus, waar hij zijn tegenstanders ontmaskert, gebruikmaakt van meerdere retorische stijlfiguren. Hoe krachtig is zijn ironie, die, zoals dr. Van der Meulen laat zien, grenst aan humor.
Ironie en humor kunnen, mits goed aangewend, een ban van schijn doorbreken en opbouwend zijn. Iets van hoe de dingen werkelijk zijn, begint te dagen. Dr. Van der Meulen laat met voorbeelden zien hoe grote predikers het zwaard ervan gebruikten, met name Luther, maar ook Spurgeon, Kaj Munk en te onzent Okke Jager.
Humor ontspant, brengt de dingen terug tot de kern. Men komt humor tegen in de Bijbel, onder meer in het boekje Jona. Wie schudt niet het hoofd als hij de profeet ziet zitten onder de kale boom en zijn egoïsme hem onder ogen wordt gebracht? Ironie en humor kunnen veel duidelijk maken. Wie, zoals Paulus en Luther, het wapen ervan weet te hanteren, bewijst dat hij zeker is van zijn zaak en de zaak terug kan brengen tot de kern. Afgezien van het feit dat het me te ver gaat om hun manier van doen al te veel met deze figuur van de ‘wijze dwaas’ in verband te brengen, bevat het boek van dr. Van der Meulen zoveel moois dat ik het graag onder de aandacht breng.
Dialoog, dans en duel
Het boek Dialoog, dans en duel is uitermate boeiend. Ook dr. Kees van Ekris heeft een vlotte pen. Wat hij schrijft over preken en de predikant snijdt hout, is stimulerend en bemoedigend en zal menig predikant kunnen helpen in de voorbereiding op de zondag.
Een preek is niet alleen een dialoog, hij berust ook op een dialoog. De predikant moet immers weten wie hij voor zich heeft. Hij moet de moderne mens kennen. Kees van Ekris vertelt van ontmoetingen met allerlei slag mensen in een kerkzaal in Utrecht, waar hij hun achtergrond en leefwereld leerde kennen. Dergelijke ontmoetingen verdiepen het preekwerk. De vraag rijst: wat heeft een bijbeltekst deze mensen te zeggen?
Belangrijk is dat de predikant in de preekvoorbereiding in de eerste plaats in dialoog gaat met de tekst waarover hij gaat preken. Eerst en vooral moet hij de oorspronkelijke boodschap van de tekst op het spoor komen om zó de tekst in dialoog te laten treden met de huidige tijd. De tekst moet daarbij eerst door de prediker heengaan, hem grijpen, hem iets doen. Elke predikant kent zulke momenten en weet dat hij pas dán echt een preek kan schrijven. De Heilige Geest is hierbij aan het werk.
De prediker wil zijn gehoor meenemen naar de ervaring van wie de Here God is en wat Hij wil zeggen. De vreugde die hijzelf in deze beweging ondervond, wil hij delen en doorgeven, zodat ook de hoorder daar iets van gaat ervaren en als in een dans wordt meegenomen. De samenkomst van de gemeente, de liturgie, de preek werken hieraan mee. Op deze manier zoekt de predikant de moderne mens in zijn leven, in zijn verstrikking, in zijn blijdschap en angst.
De prediker is zich bewust dat hij tegenspraak kan oproepen. In de mensen zijn weerstanden en in de wereld krachten, die maken dat dit gebeurt. Hij moet dit verdisconteren en er ruimte voor scheppen, om zo nu en dan met zijn hoorders een duel aan te gaan. Heel zinnig zinspeelt de auteur erop dat het een roeping kan zijn om in debat te gaan met een tijdgeest, met een bepaalde ideologie, waarbij hij verwijst naar de tijd van Hitlers Duitse Rijk. Hoe heilzaam was het dat enkelingen hierin het voortouw namen (denk aan Bonhoeffer). Hij merkt daarbij op dat er in onze tijd maatschappelijk zoveel aan de hand is, terwijl men doet alsof alles okay is. Ligt het niet op de weg van de prediker om die façade weg te halen en te doorbreken?
Het boek van dr. Van Ekris is bijzonder pastoraal, ook naar de predikant toe. Veel begrip toont hij voor collega’s voor wie het predikant-zijn zwaar valt. Het valt te merken dat hij in de werkgroep Areopagus, waaraan hij leiding geeft, veel verhalen heeft aangehoord van collega’s die momenten kenden dat het werk als voorganger hen teveel werd. Het is bemoedigend te horen van hun afhankelijkheid van God, van hun gebed en van de kracht die ze juist ook in die situaties ontvingen. Ik denk aan een voorval dat de auteur aanhaalt aan het slot van zijn boek. Hij vertelt van een predikant die tijdens het houden van een preek het gevoel had dat de kerkgangers niet meer luisterden. Hijzelf voelde de inspiratie wegzakken, waarop hij ten einde raad zei: ‘Gemeente, het wil niet, we houden op. U luistert niet en bij mij gaat het niet.’ Iemand uit de gemeente stond op en antwoordde prompt: ‘We luisteren wel en het gaat prima. En u gaat gewoon door!’, waarop de predikant de moed vond om dat ook te dóen! Dr. Van Ekris zet een dikke streep onder de opmerking van het gemeentelid: voor veel predikanten is het predikantswerk bij tijd en wijle ‘gewoon doorgaan’.
Bij dit alles geeft dr. Van Ekris veel sprekende en vooral moedgevende voorbeelden van wat het christelijke geloof vandaag bij mensen doet. Hij illustreert wat hij bedoelt met opmerkingen van mensen die ooit als uit het niets tot geloof kwamen, soms na een hele zwerftocht in het moderne bestaan.
Tot slot
Veel waardevols wordt ons in de genoemde boeken aangedragen voor de omgang met de moderne mens. Voor het pastoraat kan men te rade gaan bij Bonhoeffer, voor de inhoud van de prediking en de manier van preken bij Paulus’ brief aan de Korinthiërs. Men kan veel opdoen bij ervaren predikanten, die midden in onze tijd het Evangelie willen brengen.
Wellicht is het zinnig om te wijzen op één aspect in het predikant-zijn, dat in geen van de boeken ter sprake komt: het belang van ook een culturele en enigszins filosofische vorming. Niet dat predikanten niet weten van de Verlichting, van Nietzsche en het nihilisme, van postmodernisme. Men proeft de gevolgen ervan bij de moderne mens, in wie men zich verdiept. Maar valt er niet méér te doen?
Laat ik, om aan te geven wat ik bedoel, wijzen op de prediking van Paulus op de Areopagus, waar het centrum voor contextuele en missionaire prediking van de IZB zijn naam aan ontleend heeft.
Paulus komt op de Areopagus in aanraking met Stoïcijnse en Epicureïsche filosofen, die cynisch, verveeld en uitgeblust als ze zijn, spitsvondig proberen elkaar de loef af te steken. Ze verwachten niet veel meer, ook al zoeken ze iets nieuws. In dat opzicht lijken ze op de moderne mensen, die bewust of onbewust beïnvloed zijn door het nihilisme en postmodernisme. Wat verwacht men nog? Paulus kende hun denkwereld. Aan hen bracht hij het Evangelie.
Het opvallende is echter dat hij, als hij in deze setting gaat preken niet alleen komt met het getuigenis van het Oude Testament en van de eerste christenen. Is het niet opvallend dat hij zijn cynische hoorders in aanraking brengt met wat positief is in hun eigen traditie, waar zij, in hun negativisme, ver af van zijn geraakt. Hij doet dat door een dichtregel te citeren van de grote dichter Aretas (‘Want in God zijn wij en bewegen wij’) en zinspeelt op de gelijkenis van de grot van Plato (‘U zoekt God al tastende of u Hem vinden mocht’).
Wat ik wil zeggen is dit: Paulus sloot in zijn preek aan bij een gezonde traditie die de cynici op de Areopagus achter zich hadden gelaten. Hij doet dit vaker. Waar hij dit kon, diepte Paulus het positieve ook op bij Griekse en Romeinse auteurs. Hij kon dit doen omdat hij daarmee vertrouwd was: ook in Israël gebeurde dit. De wijsheidsliteratuur die hij kende, laat het zien. Zowel Jezus Sirach als de auteur van de Wijsheid van Salomo, alsook Flavius Josephus en Philo schuwen het niet om gebruik te maken van het positieve dat zij in Griekenland en bij de Romeinen vonden – terwijl veel Grieken en Romeinen daarvan vervreemd waren geraakt.
In het licht hiervan zou ik naast al het andere wat ons aangereikt wordt in de boeken die ik ter sprake bracht, dit ter overweging willen geven: wie de moderne mens wil aanspreken, doet er goed aan het moderne levensbesef te peilen. Maar minstens zo belangrijk is dat men kennis heeft van waar de moderne mens van vervreemd is. Ik denk aan de authentiek Europese traditie die belichaamd is door Socrates, Plato, Augustinus, Dante, Luther, Hamann, Kierkegaard, Foerster, Guardini, Giussani etc. Het is de verdienste van Kees van Ekris dat hij uitgebreid stilstaat bij Luigi Giussani, die in Italië en daarbuiten voor een opwekking zorgde onder jonge mensen. Het geheim van Giussani was precies dit: hij bracht de jonge mensen niet alleen in aanraking met de Bijbel (dat ook en dat in de eerste plaats!) maar zeker ook met een gezonde levensbeschouwing (filosofische traditie) en met gezonde (wereld)literatuur, die een bodem vormden voor het aannemen van het christelijke geloof.[i] Hetzelfde geldt van Guardini.
Deze breedte van blik, deze filosofisch-culturele verankering, komen we in Nederland zelden tegen. Men kent de moderne literatuur en probeert met de Bijbel een antwoord te vinden op het moderne levensbesef. De aansluiting bij een gezonde levensfilosofie, waarin bijvoorbeeld ook C.S. Lewis gedrenkt was, kent men doorgaans niet. Hier ligt een hiaat in de predikantenwereld in Nederland. Het is goed daarop te wijzen, omdat de opvulling ervan veel kan betekenen.
[i] Guissani (die 15 oktober jl. 100 jaar geleden werd geboren), wiens boeken voor een deel vertaald zijn, verwerkte in zijn boek Het religieuze zintuig tal van aspecten uit een gezonde filosofische traditie die begon met Plato. Hij bestudeerde met jongeren gedichten van Leopardi (bijv. het gedicht Infinitá). Hij schreef een boek (Le mie letture) waarin hij jongeren in aanraking brengt met de werken van Leopardi, Dante, Claudel, T.S. Eliot, O.V. Milosz, P.F. Lagerkvist, Mounier en Charles Péguy. Hij wees hen op films van C.T. Dreyer, van J. Delannoy etc. Hij schreef een boek over grote musici en verklaarde hun muziekstukken (Spirto Gentil). Ditzelfde vindt men bij Alexander Men, die de moderne tijd zeker kende, maar die zich drenkte met positieve literatuur van Solovjev, Poesjkin, Dostojewski etc. en die met opzet probeerde Rusland daarmee weer in aanraking te brengen. Hij viel dus niet in de valkuil zich vooral te verdiepen in cynische en ideologische literatuur (die kende hij ook). Hij kon vooral vruchtbaar zijn door zichzelf en anderen vertrouwd te maken met juist hoogstaande denkers en schrijvers!
Dr. H. Klink
"Eindredacteur Ecclesia"